ECLI:NL:RBDHA:2024:235

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
NL23.39898
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een EU-onderdaan in het kader van vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 8 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, een EU-onderdaan, had beroep aangetekend tegen de maatregel van bewaring die hem was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die stelt dat er geen geldig verwijderingsbesluit ten grondslag ligt aan zijn inbewaringstelling, aangezien hij eerder naar Polen was uitgezet en aan zijn vertrekplicht had voldaan. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser zijn verblijf in Nederland niet daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd, en dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd. De rechtbank wijst ook de argumenten van eiser af dat de staatssecretaris niet voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er lichtere middelen beschikbaar waren. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie van eiser en dat de gronden voor de maatregel van bewaring gerechtvaardigd zijn. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39898

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. K. Ross),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 20 december 2023 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 3 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mocht de staatssecretaris de maatregel van bewaring opleggen?
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte de maatregel van bewaring heeft opgelegd. Eiser betoogt dat er geen geldig verwijderingsbesluit ten grondslag ligt aan de huidige inbewaringstelling. Eiser is namelijk op 2 november 2020 uitgezet naar Polen en heeft daardoor voldaan aan zijn verplichting uit het opgelegde besluit van 10 juli 2019 om Nederland te verlaten. Het verwijderingsbesluit heeft daarmee zijn werking verloren en kan niet langer ten grondslag worden gelegd aan de maatregel van bewaring.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat bij besluit van 10 juli 2019 is vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft en dat hij Nederland moet verlaten binnen een termijn van 28 dagen. Deze beschikking is op 9 augustus 2019 in persoon aan eiser uitgereikt. Eiser heeft geen gevolg gegeven aan de vertrekplicht en is op 2 november 2020 uitgezet naar Polen. Op 3 september 2021 is geregistreerd dat eiser weer in Nederland aanwezig is.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat niet is gebleken dat eiser zijn verblijf daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. De rechtbank overweegt dat uit het arrest van het Hof van Justitie van 22 juni 2021 (F.S. tegen Nederland) [1] volgt dat alleen fysiek vertrek niet volstaat. Een burger van de Unie moet zijn verblijf daadwerkelijk en effectief hebben beëindigd zodat bij een terugkeer naar die lidstaat zijn verblijf in werkelijkheid geen voorzetting is van zijn eerdere verblijf in deze lidstaat. In het geval van eiser is geen sprake van een daadwerkelijke en effectieve beëindiging van zijn verblijf. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser nadat hij is uitgezet naar Polen aansluitend in strafrechtelijke detentie is gesteld. Ook heeft eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling verklaard dat hij na zijn strafrechtelijke detentie in Polen meteen weer naar Nederland is vertrokken. Dit brengt met zich mee dat eiser geen verblijf heeft opgebouwd in Polen na zijn uitzetting. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hij een daadwerkelijk bestaan in Polen heeft opgebouwd nadat hij is uitgezet. Uit de hiervoor weergegeven feiten volgt dat eiser het Nederlandse grondgebied niet daadwerkelijk en effectief heeft verlaten zoals bedoeld in voorgenoemd arrest. De staatssecretaris kon dus overgaan tot de oplegging van de inbewaringstelling zonder het uitvaardigen van een nieuw verwijderingsbesluit nu er al een rechtsgeldig verwijderingsbesluit ligt.
Heeft de staatssecretaris voldaan aan zijn onderzoeksplicht?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht.
Daarom is de inbewaringstelling van meet af aan onrechtmatig ofwel is de maatregel onrechtmatig geworden vanaf het moment dat een vlucht is geboekt. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte na het opleggen van de maatregel, het Openbaar Ministerie (OM) heeft gevraagd om toestemming om eiser uit te zetten in verband met een openstaande straf. Dit had de staatssecretaris voorafgaand de inbewaringstelling moeten doen om te voorkomen dat eiser eventueel onnodig in bewaring wordt gesteld. Dit is een gebrek in de onderzoeksplicht van de staatssecretaris. Hierbij verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 1 mei 2023. [2] De staatssecretaris moet in elk geval een reactie van het OM afwachten voordat eiser kan worden uitgezet naar Polen. Toestemming van het OM staat nog niet in het dossier en is daarom niet controleerbaar.
5.1.
De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 december 2023 [3] volgt dat de staatssecretaris onderzoek moet doen naar eventuele bezwaren van het OM zodra hij bekend is met de uitzettingsdatum van de vreemdeling. De rechtbank stelt vast dat op 27 december 2023 de vluchtgegevens van eiser bekend waren. De staatssecretaris heeft op 21 december 2023 het OM gevraagd of zij bezwaar hebben tegen de uitzetting van eiser. Hierop heeft het OM niet gereageerd. Uitdrukkelijke toestemming van het OM is niet vereist. [4] De staatssecretaris hoeft daarom niet een reactie van het OM af te wachten voordat de uitzetting van eiser kan worden bewerkstelligd. Bovendien is het ontbreken van bezwaar bij het OM een vereiste voor de uitzetting, en niet voor de inbewaringstelling als zodanig. [5] Gezien bovenstaande, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht ten aanzien van de eventuele bezwaren van het OM. De beroepsgrond slaagt niet.
Kunnen de gronden de maatregel dragen?
6. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de zware grond 3b terecht tegengeworpen, omdat deze feitelijk juist is. Eiser heeft zich namelijk niet gemeld op 4 december 2023 op de luchthaven Schiphol om terug te vliegen. Hierdoor heeft hij niet voldaan aan de op hem rustende verplichting. Ook de zware grond 3c is terecht tegengeworpen, omdat deze feitelijk juist is. Zoals de staatssecretaris terecht aan deze grond ten grondslag legt is het verblijfsrecht van eiser bij besluit van 10 juli 2019 ingetrokken. Dit besluit is op 9 augustus 2019 aan eiser uitgereikt. Hieraan heeft geen gehoor gegeven, waardoor hij is uitgezet op 2 november 2020 naar Polen. Op 3 september 2021 kwam eiser weer in beeld in Nederland. Eiser heeft nooit aangetoond dat hij sindsdien zijn banden met Nederland daadwerkelijk en effectief heeft verbroken. Voor de zware gronden 3b en 3c is voldoende dat zij feitelijk juist zijn. [6] Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring samen dragen en eiser ook worden tegengeworpen. Wat eiser verder heeft aangevoerd kan daar niet aan afdoen en behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Kon de staatssecretaris volstaan met een lichter middel?
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had kunnen volstaan met het opleggen van een lichter middel zoals een meldplicht. Eiser stelt dat hij zich zal houden aan een meldplicht. Hij heeft namelijk eerder een meldplicht opgelegd gekregen waaraan hij zich heeft gehouden. Gezien de ernst en zwaarte van de maatregel van bewaring had de staatssecretaris een meldplicht moeten opleggen.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd volgt dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Dat eiser zich aan zijn meldplicht heeft gehouden, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft zich namelijk niet gemeld op 4 december 2023 op de luchthaven Schiphol om zijn documenten op te halen en om naar Polen terug te keren. Daarbij heeft eiser meermaals verklaard niet terug te willen keren naar Polen. Daarom had de staatssecretaris geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel dan de inbewaringstelling toe te passen.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser meent dat de staatssecretaris te laat een vlucht heeft geboekt. Eiser is namelijk overgenomen uit strafrechtelijke detentie en is in het bezit van identificerende documenten. Zeven dagen om een vlucht te boeken is daarom te lang. Daarbij mag geen rekening gehouden worden met de feestdagen.
8.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld. De staatssecretaris heeft namelijk op 22 december 2023, de tweede dag van de inbewaringstelling, een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Op 22 december 2023 is ook een vluchtaanvraag gedaan. Vanaf 27 december 2023 zijn de vluchtgegevens bekend. Gezien het geheel aan administratieve handelingen ter voorbereiding van de uitzetting, bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris in dit kader onvoldoende voortvarend handelt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de staatssecretaris voor het vaststellen van de overdrachtsdatum (mede) afhankelijk is van de Poolse autoriteiten. De rechtbank is daarom van oordeel dat de inbewaringstelling niet onredelijk lang voortduurt. De staatssecretaris mag namelijk tijd gegund worden om de uitzetting te regelen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
9. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [7]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Arrest van het HvJ van 22 juni 2021 (ECLI:EU:C:2021:506).
2.Rb. Den Haag (zp. Roermond), ECLI:NL:RBDHA:2023:6208.
3.ABRvS 8 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4558.
4.ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4219.
5.ABRvS 20 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3822 & ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4219.
6.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
7.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.