ECLI:NL:RBDHA:2023:21372

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
NL 23.8983
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen afwijzing mvv-aanvraag en belangenafweging

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van referente, die optreedt ten behoeve van eiseres, tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 25 april 2023. Referente had op 29 november 2022 een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ingediend voor eiseres, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. Na een afwijzing van deze aanvraag op 25 april 2023, verklaarde verweerder het bezwaar tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk omdat de gronden van bezwaar niet tijdig waren ingediend. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij in redelijkheid tot deze niet-ontvankelijkverklaring kon overgaan. De rechtbank wijst op de specifieke omstandigheden van de zaak, waaronder de belangen van het kind, en het feit dat verweerder zelf in gebreke is gebleven bij het beslissen op de aanvraag. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van eiseres in acht moeten worden genomen. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van referente en bepaalt dat het griffierecht moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL23.8983

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[referente] , referente

optredend ten behoeve van:

[eiseres] , eiseres

[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. E.E.M. Bezem),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E. Herlaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van referente – die in deze procedure ten behoeve van eiseres optreedt – tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 25 april 2023.
1.1.
Referente heeft op 29 november 2022 ten behoeve van eiseres een aanvraag voor een mvv [1] ingediend. Referente heeft op 24 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op deze aanvraag. Bij besluit van 25 april 2023 heeft verweerder alsnog op de aanvraag beslist en de aanvraag afgewezen. In het bestreden besluit van 15 augustus 2023 heeft verweerder het bezwaar tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Het beroep tegen het niet-tijdig beslissen wordt geacht mede gericht te zijn tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2023 op zitting behandeld. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Totstandkoming van het besluit

2. Referente is geboren op [geboortedatum 1] 1970 en heeft de Nederlandse nationaliteit. Zij heeft op 29 november 2022 ten behoeve van eiseres, die is geboren op [geboortedatum 2] 2017 en de Marokkaanse nationaliteit heeft, een aanvraag voor een mvv gedaan. Met deze aanvraag wordt het verblijf van eiseres bij referente in Nederland beoogd.
2.1.
Referente heeft verweerder bij brief van 27 februari 2023 in gebreke gesteld omdat nog niet op de aanvraag was beslist. Referente heeft op 24 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen door verweerder. Bij besluit van 25 april 2023 heeft verweerder alsnog op de aanvraag beslist en de aanvraag afgewezen.
2.2.
Op 21 mei 2023 heeft referente ten behoeve van eiseres pro forma bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Daarbij heeft referente verzocht om het dossier en een termijn van ten minste drie weken voor het indienen van gronden van bezwaar. Bij brief van 31 mei 2023 (de herstelverzuimbrief) heeft verweerder aan referente verzocht om de gronden van bezwaar binnen twee weken na de datum van de brief in te dienen. Verweerder heeft hierin meegedeeld dat het bezwaarschrift, indien het niet binnen de gestelde termijn aan de wettelijke vereisten voldoet, niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat binnen de geboden hersteltermijn van twee weken geen gronden van bezwaar waren ontvangen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van referente. Dat zijn de argumenten waarom zij het niet eens is met het besluit.
4. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk mogen verklaren?
5. Referente meent dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij stelt dat haar gemachtigde de herstelverzuimbrief nooit heeft ontvangen. Referente stelt dat verweerder vooralsnog geen enkel bewijs van verzending heeft overgelegd en dat redelijkerwijs betwijfeld kan worden dat de herstelverzuimbrief op regelmatige wijze aan het adres van haar gemachtigde is aangeboden, aangezien het kantoor van haar gemachtigde is gevestigd op een locatie waar ook andere bedrijven gevestigd zijn. Referente voert verder aan dat verweerder geen deugdelijk en betrouwbaar postverzendingssysteem heeft, omdat haar gemachtigde en ook collega-advocaten vaker poststukken van verweerder pas (veel) later of in het geheel niet hebben ontvangen. Uit het postverzendingssysteem van verweerder blijkt volgens referente niet voor iedere brief of en wanneer die brief in de postzak ter aanbieding aan PostNL is gedaan. Zonder een dergelijk registratiemoment kan verweerder niet aannemelijk maken dat de herstelverzuimbrief door de gemachtigde is ontvangen. Referente wijst er verder op dat het kantoor van haar gemachtigde aan de kwaliteitsstandaarden voldoet. Het is daarom des te minder aannemelijk dat de herstelverzuimbrief door haar is ontvangen. Referente stelt dat het geenszins in het belang is van haar en eiseres om een nieuwe procedure te beginnen, gelet op de situatie waarin eiseres momenteel in Marokko verkeert.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb [2] bepaalt dat een bezwaarschrift ten minste de gronden van het bezwaar moet bevatten. Het bezwaar kan op grond van artikel 6:6, eerste lid, van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard indien dit niet het geval is, mits de indiener eerst de gelegenheid heeft gehad om het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
5.2.
Referente heeft op 21 mei 2023 (pro forma) bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 april 2023. Niet in geschil is dat hierbij geen gronden van bezwaar zijn ingediend. Tussen partijen is wel in geschil of de gemachtigde van referente de herstelverzuimbrief van 31 mei 2023 heeft ontvangen en of verweerder het bezwaar van referente niet-ontvankelijk mocht verklaren omdat referente niet binnen de daarin gestelde termijn de gronden van bezwaar heeft ingediend.
5.3.
De herstelverzuimbrief van 31 mei 2023 betreft een niet-aangetekende brief. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling [3] dat, als een geadresseerde stelt dat hij een niet-aangetekende brief heeft ontvangen, het in beginsel aan het bestuursorgaan is om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daarvoor is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Daarbij dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. Indien het bestuursorgaan de verzending van het besluit aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde het vermoeden te ontzenuwen. Hiervoor is niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het besluit niet op zijn adres is ontvangen. Voldoende is dat op grond van wat hij aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
5.4.
De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam heeft bij uitspraak van 5 oktober 2022 [4] geoordeeld dat Indigo – het informatiesysteem van verweerder waarin alle klant- en zaakgegevens en correspondentie worden geregistreerd – en het verzendhuis van verweerder tezamen een deugdelijk verzend(registratie)systeem vormen. De Afdeling heeft deze uitspraak bij uitspraak van 1 september 2023 [5] bevestigd. Anders dan referente is de rechtbank van oordeel dat het feit dat er voorafgaand aan het deponeren van een poststuk in de postzak geen afzonderlijk registratiemoment meer plaatsvindt, niet maakt hierdoor niet van een deugdelijk verzend(registratie)systeem kan worden gesproken. In de hiervoor aangehaalde uitspraak heeft deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam namelijk overwogen dat het verplaatsen van de poststukken van de couveerteermachine naar de postzak in het verzendhuis een dusdanig strak georganiseerd proces is dat de kans op fouten verwaarloosbaar klein is. [6] De stelling van referente dat ook collega-advocaten van gemachtigden vaker poststukken (veel) later of in het geheel niet hebben ontvangen, maakt evenmin dat niet van de deugdelijkheid van het verzend(registratie)systeem van verweerder kan worden uitgegaan. Referente heeft immers niet met concrete voorbeelden of anderszins aannemelijk gemaakt of en hoe vaak brieven van verweerder niet bij de geadresseerde zijn aangekomen.
5.5.
De rechtbank sluit zich gelet op het voorgaande aan het bij het oordeel van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam dat het gehele verzend(registratie)proces, ondanks dat het niet volledig geautomatiseerd is en er geen registratiemoment plaatsvindt vlak voorafgaand aan de deponering van een poststuk, met zodanige waarborgen is omkleed dat het nagenoeg is uitgesloten dat er fouten in de postverzending en de registratie daarvan worden gemaakt. Dit maakt dat Indigo – het informatiesysteem van verweerder waarin alle klant- en zaakgegevens en correspondentie worden geregistreerd – en het verzendhuis van verweerder tezamen een deugdelijk verzend(registratie)systeem vormen. Als een poststuk in Indigo de status ‘bericht verwerkt’ heeft gekregen, onder vermelding van een datum, kan daarom in beginsel worden aangenomen dat het desbetreffende poststuk daadwerkelijk op die datum is verzonden.
5.6.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het verweerschrift een screenshot uit Indigo heeft overgelegd. Hieruit blijkt dat er op 31 mei 2023 onder de naam van eiseres een brief is geregistreerd met de naam ‘herstel verzuim’. Deze brief is – zo volgt uit het adres dat bovenaan de brief staat vermeld – aan het postadres van de gemachtigde van referente gezonden. De brief heeft in Indigo de status ‘bericht verwerkt’ gekregen en als verzenddatum is 1 juni 2023 geregistreerd. Verweerder heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de herstelverzuimbrief naar het adres van de gemachtigde is gezonden. Dit rechtvaardigt in beginsel het vermoeden dat de herstelverzuimbrief door de gemachtigde van referente is ontvangen. Dit is enkel anders als is gebleken dat sprake is van recente problemen met de verzending van poststukken. De rechtbank is van oordeel dat hiervan niet is gebleken. Referente heeft bij brief van 16 augustus 2023 weliswaar meerdere links naar nieuwsartikelen overgelegd, maar hieruit volgt enkel dat er problemen waren met de bezorging met pakketjes of dat post met vertraging is bezorgd, niet dat post in het geheel niet bij de ontvanger is aangekomen. Hiermee is niet aannemelijk gemaakt dat de herstelverzuimbrief van 31 mei 2023 de gemachtigde van referente als gevolg van de onbetrouwbaarheid van de bezorging van poststukken niet heeft bereikt.
5.7.
De rechtbank gaat daarom uit van het vermoeden dat de herstelverzuimbrief door de gemachtigde van referente is ontvangen. Het is vervolgens aan referente om dit vermoeden te ontzenuwen. De rechtbank is van oordeel dat referente hier niet in is geslaagd. Dat het kantoor van de gemachtigde van referente aan alle kwaliteitsstandaarden van de toevoegingsaudit van de Raad voor rechtsbijstand en de Orde van advocaten voldoet en dat de herstelverzuimbrief ook na een controle van alle poststukken niet is aangetroffen, acht de rechtbank hiertoe namelijk onvoldoende. Het beroep van referente op de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2018 [7] leidt evenmin tot een ander oordeel. In die zaak ging het namelijk om een aangetekende brief waarvan niet duidelijk was wie daarvoor had getekend, mede omdat de handtekening die bij ontvangst van deze brief was gezet niet overeenkwam met de handtekening van de advocaat aan wie de brief was gestuurd. Daar is in deze zaak geen sprake van, nu het in deze zaak om een niet-aangetekende brief gaat die is verzonden naar het kantooradres van de gemachtigde van referente. Referente heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de brief niet door haar gemachtigde, maar door een ander persoon of bedrijf op dezelfde locatie is ontvangen.
5.8.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de herstelverzuimbrief van 31 mei 2023 door de gemachtigde van referente is ontvangen. In deze brief heeft verweerder referente verzocht om binnen twee weken na de datum van de brief – dus uiterlijk op 14 juni 2023 – de bezwaargronden in te dienen en is referente erop gewezen dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk kan worden verklaard als dit verzuim niet tijdig wordt hersteld. Vaststaat dat referente niet binnen deze termijn de gronden van bezwaar heeft ingediend. Hiermee is sprake van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 6:5, eerste lid, onder d, van de Awb.
5.9.
In het belang van de rechtszekerheid dient de termijn voor het indienen van bezwaargronden strikt te worden toegepast. Dit neemt echter niet weg dat verweerder om die reden zonder meer gehouden was het bezwaarschrift van referente (kennelijk) niet-ontvankelijk te verklaren. Artikel 6:6 van de Awb houdt namelijk een discretionaire bevoegdheid in tot niet-ontvankelijkverklaring in het geval de gronden van bezwaar niet (tijdig) zijn ingediend. [8] Deze discretionaire bevoegdheid biedt een bestuursorgaan enige ruimte om al dan niet tot een niet-ontvankelijkverklaring over te gaan. Dit brengt mee dat verweerder de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen alvorens tot een eventuele niet-ontvankelijkverklaring over te gaan.
5.10.
Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder de rechtstreeks bij dat besluit betrokken belangen heeft afgewogen. Ook naar aanleiding van dat wat referente in beroep heeft aangevoerd, heeft verweerder niet in het verweerschrift aangegeven of en zo ja, op welke wijze hij de betrokken belangen heeft afgewogen. Op de zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld in de door referente aangevoerde belangen geen aanleiding te zien om niet tot niet-ontvankelijkverklaring over te gaan. Volgens verweerder kan referente namelijk een nieuwe aanvraag indienen en is de leges voor deze aanvraag (€ 69,-) niet dusdanig hoog dat dit niet van referente gevergd kan worden. Bovendien is de aanvraag van referente nog steeds niet compleet.
5.11.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee, gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval, onvoldoende heeft gemotiveerd dat in redelijkheid tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar kon worden overgegaan. De rechtbank acht hierbij van belang dat referente al in de aanvraag uitgebreid heeft gemotiveerd dat het om een schrijnende zaak gaat waarbij een snelle inhoudelijke beoordeling – mede met het oog op de belangen van het kind – wenselijk is en dat verweerder daarmee in de bezwaarfase bekend was. Referente heeft in dit verband verklaard dat eiseres na haar geboorte in het ziekenhuis is achtergelaten, de identiteit van de ouders van eiseres onbekend is en dat referente samen met haar toenmalige partner de permanente voogdij over eiseres heeft verkregen. Hierna zijn referente en haar partner uit elkaar gegaan en is hij met een andere vrouw getrouwd. Op dit moment verblijft eiseres volgens referente noodgedwongen in de woning van haar toenmalige partner in Marokko, maar wordt eiseres – op de momenten dat referente in Nederland is – door hem en zijn nieuwe partner verwaarloosd. Referente heeft daarom ten behoeve van eiseres een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, zodat eiseres naar Nederland kan overkomen. Referente heeft deze aanvraag met een aanzienlijk aantal documenten onderbouwd. De rechtbank acht daarnaast van belang dat verweerder zelf in gebreke is gebleven bij het beslissen op de aanvraag en de hoogst mogelijke bestuurlijke dwangsom [9] heeft verbeurd alvorens op de aanvraag te beslissen. Verder is gebleken dat de gemachtigde van referente behoudens de herstelverzuimbrief altijd tijdig op de correspondentie van verweerder heeft gereageerd. Ook heeft zij de dag na het bestreden besluit verweerder direct (gemotiveerd) verzocht om het besluit in te trekken omdat zij de herstelverzuimbrief niet zou hebben ontvangen. Ten aanzien van het standpunt van verweerder dat referente een nieuwe aanvraag kan indienen, werpt referente terecht tegen dat zij bij een nieuwe aanvraag niet alleen opnieuw de legeskosten van € 69,- zal moeten voldoen, maar dat zij ook opnieuw kosten moet maken om documenten opnieuw aan te vragen. Bovendien voert referente niet zozeer aan dat zij de legeskosten niet kan voldoen, maar dat haar belang, gelet op de situatie waarin eiseres momenteel verkeert, is gelegen in een snelle inhoudelijke behandeling van haar bezwaar. Ten aanzien van het standpunt dat de aanvraag van referente nog altijd niet compleet is, heeft haar gemachtigde in de brief van 16 augustus 2023 en op zitting verklaard dat zij de gronden van bezwaar in concept klaar had staan, maar in afwachting van de herstelverzuimbrief gebruik maakte van de tijd om alle documenten compleet te krijgen om alles in één keer naar verweerder te sturen. Dit komt de rechtbank niet onaannemelijk voor. Tot slot merkt de rechtbank op dat hier sprake is van een tweepartijenverhouding en dat niet is gebleken dat anderen (zullen) worden benadeeld als niet strak aan de termijnen wordt vastgehouden. Het belang van rechtszekerheid is in deze zaak dan ook minder van belang dan bijvoorbeeld het geval zou zijn bij meerpartijengeschillen.
5.12.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit specifieke geval, gelet op de door referente aangevoerde individuele omstandigheden, het feit dat verweerder in de aanvraagfase zelf ook in gebreke is gebleven, de proceshouding van de gemachtigde van referente en de omstandigheid dat sprake is van een tweepartijenverhouding, nader had moeten motiveren waarom hij – zonder eerst bij de gemachtigde na te gaan of zij de herstelverzuimbrief van 31 mei 2023 daadwerkelijk had ontvangen – in redelijkheid tot een kennelijke niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar kon overgaan.
Conclusie en gevolgen
6. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding een vorm van finale geschilbeslechting toe te passen, omdat deze zaak tot nu toe ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar en bij het nieuw te nemen besluit mogelijk een inhoudelijke beoordeling zal plaatsvinden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank geeft verweerder hierbij in overweging het bezwaar, mede gelet op de belangen van het kind, inhoudelijk in behandeling te nemen.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,-, en een wegingsfactor 1).
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan referente het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan referente te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van referente tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B. de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. F.W. Victoor, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar uitgesproken en bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen
binnen 4 wekenna de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Zie rechtsoverweging 7.1.
8.Zie hiervoor pagina 124 van de Memorie van Toelichting bij de Awb, Kamerstukken II 1998/1999, 21 221, nr. 3.
9.Als bedoeld in artikel 4:17, tweede lid, van de Awb.