202104795/1/V2.
Datum uitspraak: 23 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 2 juli 2021 in zaak nr. 20/6315 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 20 augustus 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 16 juli 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juli 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. Y.E. Verkouter, advocaat te 's-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. In de grieven klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar beroep op artikel 8 van het EVRM niet slaagt. De rechtbank heeft deze overweging namelijk gebaseerd op haar oordeel dat er geen hechte persoonlijke banden bestaan tussen de vreemdeling en haar gestelde in Nederland verblijvende minderjarige kleinkind. De rechtbank en de staatssecretaris kunnen echter niet meer volstaan met deze vaststelling. De Afdeling verwijst hiervoor naar haar uitspraak van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006, onder 9.3.1. In die uitspraak gaat het weliswaar over 'more than the normal emotional ties', maar de Afdeling heeft daarin ook in algemene zin overwogen dat de staatssecretaris bij een beroep op artikel 8 van het EVRM altijd een belangenafweging moet verrichten, waarbij hij alle relevante feiten en omstandigheden moet betrekken. Voorts is daarbij overwogen dat een onderdeel van die belangenafweging is, of de door betrokkenen gestelde feiten en omstandigheden grond bieden voor het oordeel dat tussen hen daadwerkelijk hechte persoonlijke banden bestaan. Deze belangenafweging heeft de staatssecretaris niet verricht. De door de vreemdeling gestelde hechte persoonlijke banden zijn immers alleen op zichzelf, en niet ook in relatie met de andere feiten en omstandigheden, beoordeeld. De grief slaagt. 2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 16 juli 2020 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet binnen twaalf weken een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar nemen. Daarbij moet de staatssecretaris uitgaan van de feiten en omstandigheden die zich op dat moment voordoen. Gelet hierop moet de staatssecretaris de vreemdeling op de voet van artikel 7:2 van de Awb horen, tenzij zich een uitzondering als genoemd in artikel 7:3, aanhef en onder c, d of e, van de Awb voordoet. Met inachtneming van de daarbij vergaarde feiten en omstandigheden moet de staatssecretaris opnieuw een standpunt innemen over de vraag of tussen betrokkenen hechte persoonlijke banden bestaan en moet hij de vereiste belangenafweging verrichten. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 2 juli 2021 in zaak nr. 20/6315;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 16 juli 2020, V-[…];
V. draagt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 448,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.
w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Kesteren
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2022
844-987