ECLI:NL:RVS:2022:2599

Raad van State

Datum uitspraak
5 september 2022
Publicatiedatum
7 september 2022
Zaaknummer
202205130/1/V3 en 202205130/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank inzake de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 september 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 24 juni 2022 niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank had op 19 augustus 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde en tevens verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had op goede gronden geoordeeld en de Afdeling nam de motivering van de rechtbank over. De staatssecretaris had voldaan aan de vergewisplicht en er was geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de deskundigenrapportages. De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202205130/1/V3 en 202205130/2/V3.
Datum uitspraak: 5 september 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Awb) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 19 augustus 2022 in zaak nr. NL22.12129 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 19 augustus 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.J.P. Cats, advocaat te Emmen, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering onder 4 - 4.1.3 over. De rechtbank heeft terecht de staatssecretaris gevolgd in zijn standpunt dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies uit de deskundigenrapportages van Bureau Documenten en de Koninklijke Marechaussee over de door de vreemdeling overgelegde identiteitskaart en geboorteakte. Anders dan de vreemdeling betoogt, strekt de vergewisplicht (artikel 3:2 van de Awb) niet zover dat de staatssecretaris tot in detail aan hem inzichtelijk moet maken hoe de conclusies in de deskundigenrapportages tot stand zijn gekomen. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat de staatssecretaris aan de vergewisplicht heeft voldaan. De Afdeling verwijst naar haar uitspraken van 28 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:628, onder 5, en 8 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:15, onder 1.1.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Borman
voorzieningenrechter
w.g. Van de Kolk
griffier
371-985