ECLI:NL:RBZWB:2024:1663

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
AWB- 23_1948
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering registratie gegevens in de Basisregistratie Personen (BRP) door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering om documenten te gebruiken voor de registratie van gegevens in de Basisregistratie Personen (BRP). Eiser had op 24 mei 2019 een verzoek ingediend om diverse gegevens in de BRP te registreren, onderbouwd met documenten uit Togo, waaronder een geboorteakte en een rechterlijke uitspraak. Het college van burgemeester en wethouders van Breda heeft het verzoek op 8 september 2022 geweigerd, waarna eiser bezwaar maakte. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond bij besluit van 23 februari 2023, waarop eiser beroep instelde.

De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2023 behandeld. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, heeft zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft de weigering van het college beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank concludeert dat het college zich voldoende heeft vergewist van de betrouwbaarheid van de overgelegde documenten en dat de weigering om de gegevens in de BRP op te nemen terecht was. De rechtbank oordeelt dat de documenten niet betrouwbaar genoeg zijn om vast te stellen dat eiser de vader is van het geregistreerde kind.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en laat het bestreden besluit in stand. Eiser heeft geen eigen deskundigenadvies overgelegd en de rechtbank oordeelt dat het college de adviezen van de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken en het Bureau Documenten van de IND terecht aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank wijst erop dat de gegevens in de BRP betrouwbaar en duidelijk moeten zijn, en dat het college aan zijn vergewisplicht heeft voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1948 BRP

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. S. de Goede,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering om documenten te gebruiken voor de registratie van gegevens in de Basisregistratie Personen (BRP).
In het besluit van 8 september 2022 (primair besluit) heeft het college het verzoek van eiser om documenten te gebruiken voor registratie van gegevens in de BRP geweigerd. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 23 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser bijgestaan door [tolk] en de gemachtigden van het college, mr. J. Konings en [naam 1] .
De termijn voor het doen van uitspraak is verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt de weigering van opname van gegevens in de BRP. Zij doet dit onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
1.1.
Eiser heeft op 24 mei 2019 een verzoek ingediend om diverse gegevens in de BRP te registreren. Dit verzoek heeft hij onderbouwd met een aantal documenten uit Togo, namelijk een geboorteakte en een rechtelijke uitspraak. Daarnaast heeft eiser op 1 februari 2021 ook een verzoek ingediend om zijn kind te laten registreren in de BRP.
1.2.
Het college heeft advies gevraagd aan de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB). Dit advies, gedateerd 10 september 2019, gaat over de uitspraak van de rechter uit Togo van 7 december 2018 over de vaststelling van het vaderschap. De NVVB stelt vast dat een afstamming, vastgesteld door de rechter, in zijn algemeenheid in Nederland kan worden erkend. De afstamming moet zijn bepaald na een behoorlijk onderzoek en na een behoorlijke procedure. De NVVB komt op grond van de overgelegde geboorteakte en gerechtelijke uitspraken tot de conclusie dat er door de rechter in Togo geen behoorlijk onderzoek is gedaan. De op de geboorteakte genoemde vader is niet als belanghebbende gehoord. Niet onderzocht is ook of er een juridische band is ontstaan tussen deze man en de moeder. Ook heeft de rechtbank in Togo de stelling van eiser dat hij de vader is niet laten onderbouwen met bewijsstukken zoals een DNA-test. Nu dit allemaal niet is gebeurd mag niet worden uitgegaan van de familierechtelijke betrekking tot de man zoals die in de rechterlijke beslissing en de daarop gebaseerde akte vermeld staan, aldus de NVVB.
1.3.
Bij brief van 3 mei 2021 heeft het college kenbaar gemaakt dat de documenten worden doorgestuurd naar het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), omdat het college twijfelt aan de echtheid van de documenten.
1.4.
In de brief van 27 oktober 2021 heeft het college eiser medegedeeld dat de geleverde documenten door het Bureau Documenten positief zijn beoordeeld, en dat ze technisch goed zijn. Verder is medegedeeld dat de inhoud van de documenten lastig te beoordelen is. Er is daarom gevraagd om de overlijdensakte van [naam 2] in te leveren, zodat het college er zeker van kan zijn dat [naam 2] niet (opnieuw) het vaderschap opeist. Daarbij laat het college weten dat zij bij ontvangst van de overlijdensakte van plan is om [naam 3] als kind van eiser te registreren. De beslistermijn is gedurende deze periode verlengd.
1.5.
Bij brieven van 28 maart 2022 en 20 juli 2022 heeft het college aan eiser laten weten dat het later ingediende document ook voor controle is doorgestuurd naar het Bureau Documenten van de IND.
1.6.
Het Bureau Documenten van de IND heeft de overgelegde overlijdensakte onderzocht. De documentonderzoeker heeft in het rapport van 20 juli 2022 gesteld dat de opmaak en afgifte van de overlijdensakte afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal. Het document is hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd opgemaakt en afgegeven. Er kan niet worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is.
1.7.
In de brief van 4 augustus 2022 heeft het college aan eiser kenbaar gemaakt dat het voornemens is om het verzoek van eiser af te wijzen. Het college twijfelt aan de inhoud van de overgelegde rechterlijke uitspraken. De geboorteakte, de uitspraak van 7 december 2018 en de uitspraak van 18 december 2018 konden niet worden gebruikt omdat uit de uitspraak niet bleek dat er door de rechter behoorlijk onderzoek is gepleegd. Vervolgens is een correctie van de uitspraak van 7 december 2018 overgelegd. De tweede uitspraak is dezelfde uitspraak als die uit 2018, maar met de toevoeging van een alinea met een verklaring van [naam 2] . De tweede uitspraak is afgegeven op 29 juli 2020, toen [naam 2] al overleden was. De gevraagde overlijdensakte is voor wat betreft de echtheid, de opmaak en afgifte hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd opgemaakt en afgegeven. De bewijsstukken zijn volgens het college niet betrouwbaar genoeg om te kunnen gebruiken voor de BRP. Eiser is in de gelegenheid gesteld om een zienswijze naar voren te brengen. Eiser heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
1.8.
In het primaire besluit heeft het college vastgesteld dat de documenten voor het college niet betrouwbaar genoeg zijn om vast te stellen dat eiser de vader van [naam 3] is. Het college kan de documenten niet gebruiken voor de BRP. Het college heeft registratie van [naam 3] als zoon van eiser in de BRP geweigerd. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en het bezwaar toegelicht op de hoorzitting van 17 januari 2023.
Bij bestreden besluit heeft college het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Het beoordelingskader
3.1.
Als er in procedures onder Nederland recht twijfel bestaat over de juistheid van de inhoud van een document, dan kan aan diplomatieke of consulaire ambtenaren worden verzocht de daarin vermelde feiten te verifiëren. Het college heeft daarbij de mogelijkheid om de echtheid van de documenten te laten onderzoeken door het Bureau Documenten van de IND.
3.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat een door het Bureau Documenten opgestelde verklaring van onderzoek een deskundigenadvies is waarvan een bestuursorgaan in beginsel uit mag gaan. Indien een bestuursorgaan een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, moet hij zich er, gelet op artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van vergewissen dat dit naar de wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar de inhoud – inzichtelijk en concludent is. [1] Indien het bestuursorgaan zich voldoende heeft vergewist, zal de uitkomst van een zodanige herbeoordeling door een deskundige slechts nog met succes kunnen worden bestreden door middel van een anders luidend deskundigenrapport.
De rechtbank is van oordeel dat deze jurisprudentie ook van toepassing is op het advies dat het college heeft ingewonnen bij de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (de NVVB). Ter zitting hebben de gemachtigden van het college uiteen gezet dat de gemeente de NVVB vaker om advies vraagt. De NVVB adviseert gemeenten over burgerzaken en publiceert daar ook artikelen over. De NVVB is dus deskundig op dit terrein. Eiser heeft dit niet betwist. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat ook het advies van de NVVB kan worden aangemerkt als deskundigenadvies.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser geen eigen deskundigenadvies heeft overgelegd. De toetsing van de rechtbank strekt daarom niet verder dan dat zij naar aanleiding van de beroepsgronden zal beoordelen of het college zich overeenkomstig artikel 3:2 van de Awb ervan heeft vergewist dat de deskundigenadviezen naar de wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud concludent is.
Wat is de omvang van het beroep?
4. De rechtbank zal bij de beoordeling van de beroepsgronden uitgaan van de feiten naar het moment waarop het bestreden besluit is genomen [2] . Dit betekent dat de rechtbank uit gaat van de feiten op 23 februari 2023. Naar haar aard is dit een ex tunc toetsing. Nieuwe feiten die vallen buiten het kader van het geschil, kunnen niet in de rechterlijke beoordeling worden betrokken.
Heeft het college aan zijn vergewisplicht voldaan?
5.1.
Eiser is van mening dat het college concreet moet motiveren waarom zij van mening is dat de rechter in Togo onvoldoende onderzoek heeft verricht. [3] Het in algemene zin uiten van twijfels over de afgiftepraktijk van het betreffende brondocument in de afgevende staat is onvoldoende. Dat er geen behoorlijk onderzoek zou hebben plaatsgevonden door de rechter in Togo wordt niet alleen onvoldoende gemotiveerd, maar is ook onjuist gelet op de getuigenis van [naam 2] en de moeder van het kind.
Daarnaast betekent het enkele feit dat de geboorteakte wellicht onbevoegd is opgesteld niet automatisch dat het overlijden van [naam 2] in twijfel dient te worden getrokken. Nu een verklaring van onderzoek in het dossier ontbreekt, kan er niet worden gesteld dat de overgelegde overlijdensakte niet overeenkomstig de plaatselijk bevoegde instantie is opgesteld.
Het college heeft eiser in een onmogelijke positie gemanoeuvreerd. Eiser heeft alles in het werk gesteld om de gevraagde documenten te overleggen. Omdat een herstelbeschikking in Togo niet gebruikelijk is, kan eiser hierom ook niet verzoeken. De onduidelijkheid kan door eiser dan ook niet worden hersteld. Gelet op alle overlegde documenten meent eiser dat de onduidelijkheden wel degelijk zijn weggenomen.
5.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat terecht is geweigerd om de gegevens van eiser in de BRP op te nemen op basis van de door hem overlegde stukken. De belangrijkste reden hiervoor is dat uit de uitspraak van 7 december 2018 niet blijkt dat de rechter behoorlijk onderzoek heeft gepleegd. Wat de getuigenis van de oorspronkelijke vader woordelijk inhoudt blijkt niet uit de door eiser ingebrachte stukken van de rechtbank procedure. Eiser heeft twee uitspraken met hetzelfde nummer ingediend. In de later ingediende uitspraak is een extra alinea, met de verklaring van de oorspronkelijke vader, opgenomen. Door eiser is aangegeven dat de oorspronkelijke vader in 2018, een dag na de uitspraak, is overleden. Dat lijkt volgens het college vreemd, omdat zijn verklaring pas in 2020 in de uitspraak is opgenomen. Ook blijkt uit de uitspraak niet waarom met een tweede vonnis een aanvulling van de uitspraak nodig was. Om er zeker van te zijn dat het vaderschap niet wordt opgeëist heeft het college de overlijdensakte opgevraagd.
Het Bureau Documenten van de IND heeft over de overlijdensakte gesteld dat het hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Er kan niet worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is. Gelet op vaste rechtspraak van de ABRvS mag het college dit deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen, mits hij zich er van vergewist dat dit advies zorgvuldig en naar de inhoud inzichtelijk en concludent is. [4] Aan de vergewisplicht heeft het college voldaan.
5.3.
Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS dient voorop te worden gesteld dat de gegevens in de BRP betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van die gegevens moeten er op kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. [5] Voor de wijziging van geregistreerde gegevens in de BRP is niet langer vereist dat onomstotelijk vaststaat dat eerder geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn. Er moet door het college worden beoordeeld of buiten redelijke twijfel uit de overlegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. [6]
5.4.
Het college heeft aan het bestreden besluit twee adviezen ten grondslag gelegd. Allereerst een advies van de NVVB van 10 september 2019. Naar aanleiding van dit advies heeft het college eiser gevraagd om extra documenten. De door eiser overgelegde overlijdensakte is vervolgens onderzocht door Bureau Documenten. Dit advies bestaat uit de verkorte verklaring van het Bureau Documenten en de Vakbijlage Documenten. Uit de Vakbijlage Documenten blijkt welke onderzoekstechnieken er worden gebruikt en welke waarschijnlijkheidsconclusies er vervolgens worden gehanteerd. Eiser heeft geen eigen deskundigenadviezen overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat het college zich er voldoende van vergewist heeft dat beide adviezen zorgvuldig, inzichtelijk en concludent zijn. De vergewisplicht strekt niet zover dat het college in detail inzichtelijk moet maken hoe de conclusies in de deskundigenrapportages tot stand komen. [7]
Aan de hand van deze adviezen heeft het college voldoende gemotiveerd aangegeven waarom er twijfel bestaat aan de inhoudelijke juistheid van de overgelegde rechterlijke uitspraken van december 2018 en de overlijdensakte. Verder heeft het college voldoende gemotiveerd waarom het weigert de documenten te gebruiken voor de aanvulling van eisers gegevens in de BRP.
In beroep heeft eiser nog een DNA-rapport overgelegd. Hieruit volgt dat eiser de biologische vader van Amyad is. Dit document is niet bij het verzoek om wijziging van de gegevens van de BRP overgelegd. Ook heeft eiser dit document in bezwaar ook niet ingebracht. Zoals de rechtbank eerder onder rechtsoverweging 4 heeft overwogen gaat het in deze procedure om een toetsing van de situatie zoals deze bestond op het moment dat het bestreden besluit werd genomen. De inhoud van het rapport kan daarom door de rechtbank niet worden meegenomen in deze beoordeling.
Dit leidt tot het oordeel dat het beroep van eiser ongegrond is.
Conclusie en gevolgen
6. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand zal blijven.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 11 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Wet basisregistratie personen:
Artikel 2.8, tweede lid
De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
en verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Artikel 2.10
Indien aannemelijk is dat omtrent een gegeven over de familierechtelijke betrekkingen tot de ouders of de kinderen, over het huwelijk en de eerdere huwelijken, over de echtgenoot en de eerdere echtgenoten, over het geregistreerd partnerschap en de eerdere geregistreerde partnerschappen of over de geregistreerde partner en de eerdere geregistreerde partners een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c of d, kan worden verschaft, mogen deze gegevens niet worden ontleend aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder e.
Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 2.8, derde lid, worden geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d en e, worden geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder e, worden geen gegevens ontleend, dan nadat de gegevens voor zover mogelijk zijn geverifieerd door raadpleging van de basisregistratie en zo nodig van andere registers of van geschriften die door de betrokkene zijn overgelegd.
Artikel 2.58
Het verzoek waarmee betrokkene met betrekking tot de basisregistratie het recht uitoefent op rectificatie van gegevens, bedoeld in artikel 16 van de verordening, of op wissing van gegevens, bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de verordening, bevat de aan te brengen wijzigingen.
Het college van burgemeester en wethouders geeft aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze afdeling.
Het college voldoet binnen vier weken aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, en kan de termijn, voor zover noodzakelijk, met telkens acht weken verlengen, indien het verzoek gegevens over de burgerlijke staat of de nationaliteit betreft. Het college doet terstond mededeling van de verlenging aan de verzoeker.
Artikel 2.55, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Het college van burgemeester en wethouders doet van de uitvoering van het verzoek terstond mededeling aan de verzoeker.

Voetnoten

1.ABRvS 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:505 en ABRvS 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4091.
2.ABRvS 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1755.
3.Eiser verwijst in dat kader naar 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198.
4.Het college verwijst naar ABRvS 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2208 en ABRvS 21 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3221.
5.ABRvS 18 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2799.
6.ABRvS 2 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1297, ABRvS 2 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1298 en ABRvS 2 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1300.
7.Zie in dat kader ook ABRvS 8 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:15, ABRvS 20 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2076 en ABRvS 5 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2599.