Uitspraak
Datum uitspraak: 10 augustus 2022
BESTUURSRECHTSPRAAK
voorzitter
griffier
Raad van State
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand aan [appellant sub 1] door de raad voor rechtsbijstand. De aanvraag werd afgewezen op 28 augustus 2019, waarna [appellant sub 1] bezwaar maakte tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De minister van Justitie en Veiligheid handhaafde de afwijzing van de mvv-aanvraag. De raad verleende aan [appellant sub 2] een lichte adviestoevoeging (LAT) voor rechtsbijstand aan [appellant sub 1] in beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant sub 1] ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de raad de aanvraag om een toevoeging redelijkerwijs heeft kunnen afwijzen. Het hoger beroep van [appellant sub 1] werd niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond werd verklaard. De aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Afdeling oordeelde dat er geen sprake was van verschillende rechtsbelangen waarvoor meerdere toevoegingen nodig waren, en dat de raad geen proceskosten hoefde te vergoeden.