ECLI:NL:RBDHA:2023:10114

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
NL23.18688
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring volgberoep Tunesië; beoordeling voortduren van de maatregel van bewaring en zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Tunesische eiser, opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel van bewaring is op 17 april 2023 opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 7 juli 2023, waarbij zowel eiser als verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, omdat er voldoende voortvarendheid is in de uitvoering van de uitzetting. Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting bestaat, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende stappen heeft ondernomen, zoals het voeren van vertrekgesprekken en het rappelleren op de laissez passer-aanvraag. De rechtbank concludeert dat er zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat en dat eiser niet voldoende meewerkt aan zijn terugkeer, wat zijn situatie bemoeilijkt.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18688

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Tunesische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Verweerder heeft op 17 april 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 24 mei 2023 (in de zaak NL23.13973) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 23 mei 2023 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser voert aan dat uit de M120 volgt dat er een schriftelijke presentatie is geweest bij de Tunesische autoriteiten en dat er wordt gerappelleerd op de laissez passer (lp)-aanvraag. Eiser ziet niet waar verweerder verder op wacht, nu de presentatie van een tijd geleden is, er geen concrete stappen zijn aan de kant van de Tunesische autoriteiten en er nu door eiser ook geen documenten zijn opgevraagd. Eiser meent dat er geen zicht op uitzetting bestaat en dat verweerder meer kan doen. Verder is niet helder of het IOM iets onderneemt, terwijl eiser wel heeft aangegeven dat hij terug wil keren met het IOM.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voldoende voortvarend wordt gehandeld en dat zicht op uitzetting bestaat. Er worden vertrekgesprekken gevoerd en er wordt gerappelleerd op de lp-aanvraag. Verweerder is in afwachting van een presentatie en de verstrekking van een lp. Meer dan rappelleren op de lp-aanvraag kan verweerder niet doen. Verweerder heeft de regievoerder gesproken, maar niet is duidelijk geworden of eiser kan vertrekken met het IOM. Het inschakelen van het IOM is een vrijwillig traject, waar verweerder niet tussen zit.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft sinds het sluiten van het onderzoek op 8 juni 2023 schriftelijk gerappelleerd op de lp-aanvraag en op 31 mei 2023 en op 16 juni 2023 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Het door eiser aangevraagde vertrekgesprek op 22 juni 2023 vond geen doorgang, omdat eiser weigerde uit zijn kamer te komen. Verder volgt uit de M120 dat er geen presentaties in persoon plaatsvinden, maar dat een lp wordt verstrekt zodra iemand is geïdentificeerd naar aanleiding van een dactyloscopisch onderzoek. Een presentatie is enkel mogelijk indien iemand heel snel wil terugkeren. De rechtbank acht voorgaande gang van zaken voldoende voortvarend.
5.1.
Verder volgt uit de M120 dat op 1 juni 2023 het IOM is gevraagd om met eiser in gesprek te gaan. Het op 6 juni 2023 geplande gesprek vond echter geen doorgang, omdat eiser als gevolg van een incident in afzondering is geplaatst. Op 22 juni 2023 heeft eiser zich ingeschreven bij het IOM. De rechtbank overweegt dat eiser zelfstandig kan terugkeren en dat het IOM eiser daarin kan bijstaan om dit te realiseren. Verweerder zal daarnaast blijven inzetten op het gedwongen terugkeertraject. Dat eiser zich heeft ingeschreven bij het IOM om terug te keren naar Tunesië maakt echter niet dat er geen verplichting meer bestaat voor eiser om mee te werken aan het gedwongen terugkeertraject. De rechtbank is anders dan eiser van oordeel dat het gegeven dat eiser zich heeft ingeschreven bij het IOM niet maakt dat verweerder meer dan gebruikelijk voortvarend dient te handelen, nu het IOM-traject los staat van het gedwongen terugkeertraject. Daarnaast heeft verweerder ter zitting toegelicht dat op 28 juni 2023 bij het IOM is gevraagd naar de stand van zaken.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er verder geen aanknopingspunten dat Tunesië in het algemeen weigert lp’s te verstrekken, of dat voor eiser in het bijzonder geen lp zal worden afgegeven, waardoor het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn kan worden aangenomen. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat hij voor de afgifte van een lp afhankelijk is van de Tunesische autoriteiten. Verder is de rechtbank niet gebleken dat eiser voldoende meewerkt aan zijn terugkeer. Zoals volgt uit de Afdelingsuitspraken van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210) mag van eiser worden verwacht dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting. Nu eiser zijn uitzetting belemmert is daarmee in beginsel het zicht op uitzetting al gegeven. Het komt voor rekening en risico van eiser dat de bewaring voortduurt, omdat hij niet aan zijn meewerkplicht voldoet. Eiser kan de duur van de bewaring verkorten door volledig mee te werken.
6. De rechtbank ziet, gelet op het arrest van het HvJEU van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7 Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.