202103871/1/V2.
Datum uitspraak: 29 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor zijn minderjarige kind,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 19 mei 2021 in zaak nr. NL20.8277 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 19 mei 2021 heeft de rechtbank het beroep van de vreemdeling daartegen gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de staatssecretaris binnen zes weken een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak en de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van het beroep.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.R.F. Berte, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. Wat de vreemdeling in de tweede grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de tweede grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2. Voordat de staatssecretaris het besluit van 29 juni 2020 nam, heeft de vreemdeling bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. De vreemdeling klaagt in de eerste en derde grief terecht dat de rechtbank in haar uitspraak ten onrechte niet is ingegaan op dit beroep en ten onrechte de staatssecretaris niet heeft veroordeeld in de proceskosten die hiermee verband houden.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld haar uitspraak van 28 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:665 (onder 1.1), moet de rechtbank een beroep niet-ontvankelijk verklaren, indien een vreemdeling, afgezien van de vraag of aanleiding bestaat tot een proceskostenveroordeling over te gaan, geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep. Omdat de staatssecretaris alsnog een besluit op de asielaanvraag heeft genomen, had de vreemdeling geen belang meer bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van dat besluit. De rechtbank heeft dus ten onrechte nagelaten het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk te verklaren. 2.2. Uit de hiervoor genoemde uitspraak van 28 februari 2019 (onder 1.2) volgt verder dat, als de staatssecretaris hangende het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog een besluit neemt, dit wordt aangemerkt als tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Daarom moet de staatssecretaris krachtens artikel 8:75 van de Awb de proceskosten vergoeden in verband met de behandeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
2.3. De eerste en derde grief slagen.
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover de rechtbank heeft nagelaten het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren en de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met dit beroep opgekomen proceskosten. De Afdeling zal het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
Proceskosten
4. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. De hoogte van de vergoeding voor de in hoger beroep gemaakte proceskosten is vastgesteld op basis van 1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift (met toepassing van wegingsfactor 0,5). De hoogte van de vergoeding voor de in beroep gemaakte proceskosten is vastgesteld op 1 punt voor het indienen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag (met toepassing van wegingsfactor 0,5).
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 19 mei 2021 in zaak nr. NL20.8277, voor zover zij heeft nagelaten het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren en de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met dit beroep opgekomen proceskosten;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag niet-ontvankelijk;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Graat
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2022
307-968