ECLI:NL:RBDHA:2023:14706

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.15320 en NL23.20605
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag gezinshereniging van Syrische eiseres met haar meerderjarige zoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging. Eiseres, een Syrische vrouw, heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift en tegen de afwijzing van haar mvv-aanvraag, die was ingediend door haar meerderjarige zoon, referent. De rechtbank heeft de beroepen samen behandeld. Eiseres heeft aangevoerd dat zij afhankelijk is van haar zoon voor zorg en ondersteuning, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, het bezwaar van eiseres ongegrond heeft verklaard en dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres is uitgevallen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen beschermingswaardig gezinsleven bestaat tussen eiseres en referent, en dat de afwijzing van de mvv-aanvraag in stand blijft. Eiseres heeft ook een proceskostenvergoeding gekregen voor het beroep tegen het niet tijdig beslissen, maar haar beroep tegen de afwijzing van de mvv-aanvraag is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.15320 en NL23.20605

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D.L. de Boer).

Procesverloop

Eiseres heeft op 23 mei 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift, gericht tegen de afwijzing van haar aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopige verblijf (mvv), met als verblijfsdoel ‘verblijf als gezins- of familielid’ bij haar zoon [naam referent] (referent). Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL23.15320.
Bij besluit van 10 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog op het bezwaarschrift van eiseres beslist en haar bezwaar ongegrond verklaard. Hierbij is aan eiseres de maximale bestuurlijke dwangsom toegekend.
Eiseres heeft op 17 juli 2023 tegen het bestreden besluit afzonderlijk beroep ingesteld.
Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL23.20605.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen samen op 15 september 2023 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook zijn referent en een tolk verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het niet tijdig nemen van een besluit en de afwijzing van de mvv-aanvraag aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
1.1.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestreden besluit in stand blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het volgende.
2.1.
Eiseres beoogt verblijf bij referent, haar meerderjarige zoon. Eiseres is geboren op [datum] en is van Syrische nationaliteit. Aan referent is een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend vanaf 28 september 2020, geldig tot 28 september 2025.
2.2.
Op 29 december 2020 heeft referent ten behoeve van eiseres een mvv-aanvraag ingediend. Ook heeft referent een mvv-aanvraag ingediend voor zijn echtgenote en hun drie minderjarige kinderen. Ter onderbouwing van de aanvraag ten behoeve van eiseres zijn onder meer de volgende stukken overgelegd:
  • kopieën van de identiteitskaart en het paspoort van eiseres;
  • een uittreksel van gezinsregistratie;
  • een verslag van de gehandicaptengezondheidsraad;
  • documenten over de verblijfsstatus en de adresgegevens van eiseres in Turkije;
  • kopieën van de Duitse verblijfsvergunningen van haar twee zoons; en
  • een kopie van de verblijfsvergunning van referent.
2.3.
Bij brief van 26 april 2021 heeft referent aanvullende verklaringen en stukken overgelegd. De verklaringen zien onder meer op de identiteitsdocumenten, op de periode van samenwoning met eiseres in Turkije en op de medische situatie van eiseres. Als aanvullend stuk is een kopie van het oude (beschadigde) paspoort van eiseres overgelegd.
2.4.
Bij afzonderlijke besluiten van 29 juli 2021 heeft verweerder de mvv-aanvraag ten behoeve van de echtgenote en kinderen van referent ingewilligd en de mvv-aanvraag ten behoeve van eiseres afgewezen. Daartoe heeft verweerder gesteld dat de identiteit van eiseres wordt aangenomen, maar dat de familierechtelijke relatie van eiseres en referent niet aannemelijk is gemaakt. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt. Eiseres heeft verweerder op 25 april 2023 in gebreke gesteld, omdat hij niet tijdig op haar bezwaar heeft beslist.
2.5.
Op 10 juli 2023 is referent door verweerder gehoord in het bezwaar van eiseres.
Bestreden besluit en beroepsgronden
3.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en aan haar een dwangsom van € 1.442,- toegekend. Anders dan in het primaire besluit heeft verweerder de familierechtelijke relatie van eiseres en referent aannemelijk geacht. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat er geen sprake is van beschermingswaardig gezinsleven, als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) omdat niet gebleken is van meer dan gebruikelijke banden tussen eiseres en referent en tussen eiseres en de echtgenote van referent. Ook is volgens verweerder niet gebleken van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen. Tot slot valt een belangenafweging in het nadeel van eiseres uit, aldus verweerder.
3.2.
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen. In beroep heeft zij betoogd dat verweerder verschillende factoren niet naar behoren heeft gewogen. Daartoe heeft eiseres aangevoerd dat zij ernstige medische klachten heeft en hulpbehoevend is, dat er geen andere personen of familieleden zijn die haar zorg kunnen verlenen zonder tussenkomst van referent, dat haar dochters in Syrië de zorg niet kunnen verlenen gelet op hun eigen gezins- en woonsituatie, dat zij een langere tijd met referent heeft samengewoond voor zijn vertrek naar Nederland en dat referent sinds zijn vertrek op afstand zorg voor haar is blijven dragen. In dit verband heeft eiseres verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 13 juli 2022 en naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 5 juni 2023. [1] Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van gezinsleven, wederzijdse afhankelijkheid en van objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. Voorts heeft eiseres gesteld dat verweerder niet tot een
fair balanceis gekomen in zijn afweging en dat verweerder al bij voorbaat een negatieve afweging heeft gemaakt. Daarnaast heeft eiseres, onder verwijzing naar de brief aan de Tweede Kamer naar aanleiding van de toeslagenaffaire van 8 juli 2021, gesteld dat verweerder niet met een menselijke maat naar haar zaak heeft gekeken. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat het belang voor de Nederlandse samenleving niet alleen gelegen is in een economisch belang, maar dat zij ook gebaat is bij in de Nederlandse samenleving goed functionerende vreemdelingen.
Oordeel rechtbank
Beroep tegen niet tijdig beslissen
4.1.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit (NL23.15320) van rechtswege mede betrekking op het alsnog genomen (bestreden) besluit. De rechtbank beschouwt het later tegen het bestreden besluit ingediende beroep (NL23.20605) als een aanvulling op het eerder ingediende beroep. [2] De stelling van eiseres dat verweerder het bestreden besluit – een dag na het sluiten van het vooronderzoek in het beroep niet tijdig – te laat aan de rechtbank heeft verzonden, laat onverlet dat de rechtbank op dat moment nog geen uitspraak had gedaan en dat zij op grond van het voorgaande aanleiding heeft gezien om het vooronderzoek te heropenen. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit richt zich daarom ook tegen het alsnog genomen besluit.
4.2.
Niet is gebleken dat eiseres nog een afzonderlijk belang heeft bij de gegrondverklaring van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, nu verweerder inmiddels op haar bezwaarschrift heeft beslist en aan haar de maximale bestuurlijke dwangsom heeft toegekend. [3]
Gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM
5.1
Volgens paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 neemt verweerder gezinsleven, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, tussen meerderjarigen aan als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (
more than normal emotional ties).
5.2.
Uit vaste rechtspraak van de ABRvS volgt dat ‘een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’ een kwestie van feitelijke aard is, en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. [4] Elementen zoals financiële of materiële afhankelijkheid, de gezondheid van een van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst kunnen bij de beoordeling van het bestaan van hechte persoonlijke banden van belang zijn. Verweerder mag hierbij zwaarwegend maar niet doorslaggevend gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven. Verder volgt uit vaste rechtspraak van de ABRvS dat verweerder daarbij de vraag mag betrekken of de banden tussen een vreemdeling en een referent zo sterk zijn dat de vreemdeling zonder de referent niet in staat is om zelfstandig te functioneren. [5]
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat, de omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, niet gebleken is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en referent. Daartoe heeft verweerder onder meer niet ten onrechte gesteld dat eiseres niet met stukken of verklaringen aannemelijk heeft gemaakt dat zij voor de benodigde zorg uitsluitend is aangewezen op referent. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiseres thans in Syrië verblijft en dat twee dochters van eiseres in Syrië wonen, die de zorg over eiseres zouden kunnen dragen. Verweerder heeft de verklaringen van referent dat zij hiertoe niet in staat zijn omdat zij in oppositiegebied zouden wonen en dat hun echtgenoten dit niet accepteren onvoldoende kunnen achten, omdat eiseres dit niet nader heeft onderbouwd. Uit deze verklaringen blijkt niet dat de dochters daadwerkelijk niet in staat zijn om de zorg voor eiseres te dragen. Voorts heeft verweerder bij zijn besluit mogen betrekken dat eiseres volgens de verklaringen van referent financieel wordt onderhouden door zijn twee broers in Duitsland en dat een eventuele financiële band tussen eiseres en referent ook op afstand kan worden voortgezet. Ook heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat niet gebleken is van een meer dan gebruikelijke emotionele afhankelijkheid van referent. Tot slot heeft verweerder bij zijn besluit mogen betrekken dat eiseres en referent van 2010 tot 2016 niet samen hebben gewoond en dat niet gebleken is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid van de echtgenote van referent. Daartoe heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat, hoewel de echtgenote van referent na zijn vertrek uit Turkije de zorg over eiseres overnam, zij in september 2021 vrijwillig uit Turkije is vertrokken en dat eiseres vervolgens zelfstandig een familie in Turkije heeft gevonden die de zorgtaken weer van de echtgenote van referent overnam. Het bovenstaande in acht nemende heeft verweerder het feit dat referent en zijn gezin met eiseres hebben samengewoond in Turkije in de periode van 2016 tot 2020 onvoldoende mogen achten om een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie aan te nemen tussen eiseres en referent en tussen eiseres en de echtgenote van referent. Ook heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen, omdat uit de verklaringen van referent blijkt dat eiseres omwille van praktische redenen bij het gezin van referent is gaan wonen en niet is gebleken is dat zij een verzorgende rol heeft vervuld voor haar kleinkinderen of dat dit andersom het geval was.
5.4.
Het voorgaande betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van beschermingswaardig gezinsleven tussen eiseres en referent. De rechtbank volgt eiseres niet in de stelling dat bepaalde factoren niet naar behoren zijn gewogen. Niet in geschil is dat verweerder alle door eiseres aangevoerde omstandigheden heeft betrokken in het bestreden besluit. De enkele stelling dat sprake is van (beschermingswaardig) gezinsleven en wederzijdse afhankelijkheid is onvoldoende om te concluderen dat de weging van die omstandigheden niet juist is geweest. Verweerder heeft in het bijzonder gewicht mogen toekennen aan de – namens eiseres niet betwiste – omstandigheden dat eiseres niet (langer) door referent financieel wordt ondersteund en dat zij vóór het samenwonen in Turkije een langere periode niet hebben samengewoond, en aan de omstandigheid dat niet is aangetoond dat eiseres vanwege haar medische situatie voor de noodzakelijke zorg exclusief afhankelijk is van referent, noch dat de twee dochters van eiseres in Syrië niet in staat zouden zijn om deze zorg op zich te nemen. De rechtbank volgt eiseres verder niet in de enkele stelling dat referent sinds zijn vertrek op afstand zorg is blijven dragen voor eiseres, omdat zij dit niet nader heeft onderbouwd. Tot slot heeft verweerder terecht gesteld dat de uitspraak van de ABRvS van 13 juli 2022 is betrokken in de besluitvorming en dat de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 5 juni 2023 over wezenlijk andere feiten en omstandigheden gaat, omdat in die zaak gezinsleven tussen verschillende gezinsleden was aangenomen en sprake was van financiële ondersteuning. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de verwijzingen eiseres daarom niet baten.
Belangenafweging artikel 8 van het EVRM
6.1.
Uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen enerzijds het belang van eiser en referent om samen het gezinsleven in Nederland uit te oefenen en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse staat bij, onder meer, het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. De rechtbank moet beoordelen of verweerder in de belangenafweging de nadelige punten voor eiseres zwaarder mocht laten wegen dan de voordelige punten. Daarbij moeten alle feiten en omstandigheden die van betekenis zijn, kenbaar worden betrokken. De rechtbank toetst of verweerder dat ook heeft gedaan. Als dit zo is, toetst de rechtbank of verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat bij die afweging een ‘fair balance’ is getroffen. De rechtbank mag dit laatste slechts terughoudend toetsen.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar heeft betrokken in de belangenafweging. Eiseres is het niet eens met de weging, dan wel de conclusie.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiseres en referent kunnen laten uitvallen. Verweerder heeft zwaar in het nadeel van eiseres kunnen betrekken dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid, dan wel beschermingswaardig gezinsleven tussen eiseres en referent. Voorts heeft verweerder in het nadeel kunnen meewegen dat het gaat om eerste toelating van eiseres tot Nederland en dat eiseres sterkere banden heeft met Syrië dan met Nederland. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte geen doorslaggevende betekenis toegekend aan de stelling van eiseres dat er objectieve belemmeringen bestaan om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. Referent kan het bestaande contact op afstand blijven uitoefenen en is niet gedwongen om terug te gaan naar Syrië. Verder heeft verweerder, anders dan eiseres heeft gesteld, het economisch belang in het nadeel van eiseres mogen laten wegen. Verweerder heeft in dat kader bij zijn besluit mogen betrekken dat het aannemelijk is dat eiseres een zekere tijd ten laste zal komen van de openbare kas en publieke voorzieningen, gelet op haar medische problematiek en het gegeven dat referent geen eigen inkomen geniet. De rechtbank volgt eiseres, gelet op het voorgaande, niet in de stelling dat verweerder al bij voorbaat een negatieve afweging heeft gemaakt, noch in de stelling dat verweerder niet met een menselijke maat naar haar zaak heeft gekeken. De beroepsgrond slaagt gelet op het voorgaande niet.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en dat de afwijzing van de mvv-aanvraag in stand blijft.
8. In de omstandigheid dat eiseres terecht is opgekomen tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten in verband met het beroep niet tijdig. Door het alsnog nemen van een besluit tijdens een beroep niet tijdig is sprake van gedeeltelijke tegemoetkoming aan dit beroep niet tijdig. [6] De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5). Het gewicht van de zaak is bepaald op licht omdat het bij het beroep niet tijdig uitsluitend gaat over het niet tijdig nemen van een besluit. Omdat eiseres – in beide beroepen – is vrijgesteld van het griffierecht, hoeft verweerder dit niet aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit,
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 20 oktober 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AR4294.
3.Zie noot 2.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:695.
6.Vgl. de uitspraak van de ABRvS van 29 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2195.