202103847/1/V3.
Datum uitspraak: 15 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 20 mei 2021 in zaak nr. 20/8542 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem krachtens artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 6 november 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 mei 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door S. Oukil LL.M., advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De vreemdeling komt uit Sierra Leone en heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland. Daarom moet hij terug naar zijn land van herkomst. Hij heeft een tumor in zijn schouder en stelt daarom dat hij niet terug kan. Het BMA heeft in zijn medisch advies van 19 mei 2020 geconcludeerd dat de vreemdeling ondanks zijn ziekte in staat is om terug te reizen en bij het uitblijven van een medische behandeling geen noodsituatie op korte termijn zal ontstaan. In bezwaar heeft de vreemdeling een brief van 28 mei 2020 van zijn behandelend internist-oncoloog overgelegd. Zij schrijft dat de vreemdeling niet binnen drie maanden aan de tumor zal komen te overlijden, maar de tumor zich wel langzaam in zijn organen verspreidt en veel pijn veroorzaakt. Zij wil de behandeling daarom onder geen beding staken. Gelet op die brief heeft de staatssecretaris het BMA opnieuw gevraagd om advies. Op 4 augustus 2020 en 28 september 2020 heeft het BMA zijn advies van 19 mei 2020 aangevuld en opnieuw geconcludeerd dat geen sprake is van een medische noodsituatie.
2. De vreemdeling klaagt in de grieven 1 en 2 terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht van de conclusies in het BMA-advies is uitgegaan. Daarmee heeft de rechtbank niet onderkend dat het BMA niet al zijn bijzondere medische omstandigheden kenbaar bij dat advies heeft betrokken. De BMA-arts heeft in de aanvullingen namelijk alleen gesteld dat voldoende duidelijk is dat niet te verwachten valt dat de vreemdeling op korte termijn zal overlijden. Het BMA is niet ingegaan op de informatie van de internist-oncoloog dat de ziekte van de vreemdeling een stadium heeft bereikt waarin de vreemdeling op korte termijn te maken krijgt met zeer veel pijn. Dat had wel gemoeten. Die omstandigheid moet namelijk worden betrokken bij de vraag of de vreemdeling bij uitzetting naar Sierra Leone, bij een gebrek aan bestaan van medische voorzieningen en sociale opvang, niet komt te verkeren in een onmenselijke situatie van ondraaglijk lijden. De Afdeling verwijst naar het arrest van het EHRM van 13 december 2016, Paposhvili tegen België, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810, punten 181 - 183. Dat betekent dat het besluit van 6 november 2020 in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet zorgvuldig is voorbereid.
De grieven slagen.
3. Het hoger beroep is gegrond. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 6 november 2020 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 20 mei 2021 in zaak nr. 20/8542;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 6 november 2020, V-[…];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2022
638-906