ECLI:NL:RBDHA:2024:10445

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
NL24.6822
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de vergewisplicht van de staatssecretaris in asielprocedure met betrekking tot suïcidaliteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. Eiser had verzocht om uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, maar zijn aanvraag werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht, omdat het Bureau Medische Advisering (BMA) een advies heeft uitgebracht dat niet logisch aansluit op de verklaringen van de behandelend psycholoog van eiser. Eiser, die kampt met posttraumatische stressstoornis (PTSS) en depressieve klachten, had in het verleden suïcidale gedachten. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende informatie heeft ingewonnen en dat het BMA-advies niet voldoende onderbouwd is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de nieuwe medische informatie van eiser in acht moet worden genomen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.6822

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.A. Pieters),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. K.A. van Iwaarden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de in stand gelaten afwijzing van het toepassen van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) van 31 oktober 2023, waarmee de staatssecretaris heeft bepaald dat aan eiser geen uitstel van vertrek wordt verleend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 22 februari 2024 het bezwaar tegen deze afwijzing kennelijk ongegrond verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Bij besluit van 18 september 2023 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser afgewezen. Tegelijkertijd is, in afwachting van een beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000, op grond van dat artikel voorlopig uitstel van vertrek verleend van 18 september 2023 tot uiterlijk 18 maart 2024. Laatstgenoemde beslissing is genomen omdat eiser een brief van 11 september 2023 heeft overgelegd waarin wordt gemeld dat hij onder behandeling staat bij een GZ-psycholoog, werkzaam bij [organisatie].
4. Omdat voor de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 niet alle benodigde stukken waren overgelegd, is eiser op 29 september 2023 in de gelegenheid gesteld om aanvullende medische stukken in te dienen. Op 24 oktober 2023 heeft eiser aanvullende stukken ingediend, namelijk een verklaring van zijn behandelaar van 11 september 2023. Hierin heeft de behandelaar verklaard dat eiser vooralsnog leidt aan een posttraumatisch stressstoornis (PTSS) met als hoofddiagnose een depressieve stemming. Eiser heeft last van nachtmerries door zijn traumatische gebeurtenissen. Eiser kreeg te maken met mishandelingen na het overlijden van zijn vader. Hij is daarom het land ontvlucht. In de woestijn stond hij op het punt om zelfmoord te plegen, omdat hij dacht te zullen bezwijken aan honger en dorst. Eiser voelt zich gedissocieerd en kan niet meer goed in contact staan met eigen gevoel of verbinding ervaren met anderen.
Bij nota van 27 oktober 2023 heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) een advies uitgebracht aan de staatssecretaris voor de beoordeling van het beroep op artikel 64 van de Vw 2000.
Het bestreden besluit
5. Bij besluit van 22 februari 2024 is de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 Vw 2000 afgewezen omdat eiser kan reizen, er geen medische noodsituatie zal ontstaan bij terugkeer en er geen 3 EVRM-strijdige situatie zal ontstaan. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op grond van het BMA-advies van 27 oktober 2023.
5.1.
De staatssecretaris stelt in het besluit dat uit de beschikbare medische informatie blijkt dat bij eiser sprake is van PTSS, waarbij hij voornamelijk last heeft van slaapproblemen met nachtmerries, herbelevingen en een sombere stemming. Eiser is onder behandeling van de huisarts (GZA) en een GZ-psycholoog. Eiser krijgt medicatie en gerichte traumatherapie. De klachten nemen sinds de behandeling voorzichtig, maar gestaag, af. Bij uitblijven van de behandeling voor PTSS is de verwachting dat de huidige klachten zullen aanhouden dan wel terugkeren naar het niveau van vóór behandeling. Het BMA concludeert dat bij het uitblijven van de medische behandeling geen medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden wordt verwacht omdat nooit eerder sprake is geweest van gedwongen klinische opname, psychoses in het verleden of van andere belangrijke crisissituaties zoals een gedocumenteerde suïcidepoging. Daarom is er geen sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Hierbij wordt verwezen naar paragraaf A3/7.1.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Ook volgt uit het BMA-advies dat eiser wel in staat is om te reizen. Er zijn geen aanwijzingen dat enige medische voorziening noodzakelijk is tijdens de reis. Gelet op het voorgaande is artikel 64 van de Vw 2000 niet van toepassing op eiser.
Heeft de staatssecretaris voldaan aan zijn vergewisplicht?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte geen nieuw BMA-advies heeft ingewonnen. Het gegeven BMA-advies is namelijk niet begrijpelijk en de daarin getrokken conclusies sluiten niet aan op de verklaringen van de behandelaar. In het BMA-advies van 27 oktober 2023 wordt verklaard dat er bij het uitblijven van behandeling geen medische noodsituatie zal ontstaan. Ten tijde van het openstellen van dit advies was er echter onvoldoende informatie aanwezig om die conclusie te trekken, omdat er alleen een intakegesprek was geweest bij de behandelaar. De behandelaar heeft daarom in zijn brief van 11 september 2023 aangegeven dat er nog geen definitieve diagnose is gesteld. Het BMA had daarom nadere informatie moeten opvragen bij de behandelaar. Ten onrechte is dat nagelaten. Eiser meent daarom dat er concrete aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan de conclusie van het BMA-advies omdat de definitieve diagnose nog niet bekend was. Het is aan de staatsecretaris om ervoor te zorgen dat er in het kader van een zorgvuldige behandeling van actuele en volledige informatie wordt uitgegaan. De staatssecretaris had op grond van de vergewisplicht aan het BMA-advies voorbij moeten gaan. In dit verband geeft eiser ook nog aan dat de staatssecretaris er ten onrechte op wijst dat eiser zelf het moment kiest dat hij een aanvraag voor uitstel van vertrek indient en een aanvraag had kunnen indienen op een moment dat hij beschikte over alle aanvullende informatie. Eiser heeft immers geen aanvraag gedaan. Het besluit is genomen omdat de staatssecretaris ambtshalve heeft getoetst of er aanleiding is om uitstel van vertrek te verlenen.
Daarnaast voert eiser aan dat uit de overgelegde verklaring van de behandelaar bij [organisatie] van 5 maart 2024 volgt dat eiser kampt met een PTSS en depressieve klachten. Ook heeft hij last van angstklachten en nachtmerries. De behandelaar stelt dat eiser in het verleden suïcidale gedachten had en hij niet goed kan inschatten of eiser slecht nieuws aan kan. Bij terugkeer of dreiging daarvan zal een heftige reactie van paniek gepaard met wanhoop optreden. Een voorzichtige inschatting is dat eiser dan sterk zal ontregelen, dan wel zal decompenseren en dat eiser zich dan suïcidaal kan uiten. De hevige emoties en de triggers uit het verleden van eiser zijn de reden waarom hij nu in therapie is. Ook om die reden is de conclusie van het BMA niet inzichtelijk, of in ieder geval ondeugdelijk onderbouwd. Het BMA geeft in zijn advies namelijk aan dat er in het verleden geen sprake is geweest van suïcidaliteit. Gelet op de vergewisplicht had de staatssecretaris dan ook niet mogen uitgaan van het advies aangezien in de brief van 11 september 2023 de definitieve diagnose nog niet was gesteld.
6.1.
De staatssecretaris stelt zich in het bestreden besluit en ter zitting op het standpunt dat er geen aanleiding bestaat om uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Eiser heeft in beroep geen concrete aanknopingspunten aangedragen voor twijfel aan de juistheid en de volledigheid van het BMA-advies. De staatssecretaris wijst erop dat het BMA-advies is opgesteld op grond van medische informatie die door eiser zelf is verstrekt. Eiser had zelf tijdig met nadere medische stukken van een behandelaar had moeten komen als hij de conclusie van het BMA had willen bestrijden. Daarbij is volgens de staatssecretaris relevant dat hij pas 16 weken na indiening van de gronden van bezwaar, waarin door eiser nadere medische stukken werden aangekondigd, een besluit heeft genomen. Daardoor was er voldoende tijd voor eiser om nadere medische stukken te overleggen. Verder stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de door eiser overgelegde verklaring van 5 maart 2024 geen nieuwe medische feiten bevat waarmee de arts van het BMA niet bekend was. Daarbij is niet gebleken van een verslechtering van de situatie van eiser. Daarom was de staatssecretaris niet gehouden om nader advies te vragen aan het BMA. Specifiek over de suïcidaliteit wijst de staatssecretaris erop dat in de brief van 11 september 2023 ook is verklaard dat eiser kampte met suïcidale gedachten. Dit is meegenomen in het BMA-advies en mede op basis daarvan is geconcludeerd dat er geen medische noodsituatie zal ontstaan omdat er nooit sprake is geweest van gedwongen klinische opnames, psychoses in het verleden of van andere belangrijke crisissituaties. De brief van 11 september 2023 bevat daarnaast geen voorlopige diagnose. Bovendien blijkt uit de verklaring van 5 maart 2024 niet dat eiser suïcidaal is, maar zich mogelijk suïcidaal kan uiten. De melding dat eiser zich suïcidaal kan uiten is daarbij een speculatie over een onzekere toekomstige gebeurtenis. Er is niet gebleken van een verschil in inzicht tussen de behandelaar en het BMA over de uit de medische gegevens te trekken conclusies. Zelfs dat dat verschil van inzicht er wel zou zijn, dan betekent dat niet (zonder meer) dat het BMA-advies naar wijze van totstandkoming niet zorgvuldig en naar inhoud niet inzichtelijk en concludent is. Verder geeft de staatssecretaris toe dat de beoordeling over de toepasbaarheid van artikel 64 van de Vw 2000 niet op basis van een aanvraag heeft plaatsgevonden maar een ambtshalve beoordeling betreft in het kader van de asielprocedure. De staatssecretaris bedoelde hiermee dat alle relevante medische informatie is betrokken en dat er is getoetst aan de actuele medische gesteldheid van eiser. Daarnaast is in het bestreden besluit overwogen dat er bij beoordeling van artikel 64 van de Vw 2000 wordt getoetst aan de actuele medische gesteldheid en dat eiser medische stukken moet overleggen volgens paragraaf A3/7.2.4 van de Vc 2000. Als het BMA van mening is dat niet alle relevante medische gegevens zijn overgelegd, dan stelt het BMA de staatssecretaris daarvan op de hoogte. Dat heeft het BMA niet gedaan. Daaruit volgt dat het BMA van mening was dat er voldoende informatie beschikbaar was om een advies te geven. Bovendien blijkt uit de verklaring van 11 september 2023 volgens de staatssecretaris dat eiser is gediagnosticeerd met PTSS met een depressieve stemming en valt niet in te zien waarom van die informatie niet kon worden uitgegaan. Uit de brief van 5 maart 2024 volgt geen wezenlijk ander medisch beeld.
6.2.
Volgens paragraaf A3/7.2.3 van de Vc 2000 toetst de staatssecretaris tijdens de eerste asielprocedure ambtshalve of een vreemdeling in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. De staatssecretaris kan bij de ambtshalve toets medische informatie betrekken die is verkregen tijdens het medisch advies in de rust- en voorbereidingstermijn. De staatssecretaris neemt ook overige medische omstandigheden mee, die tijdens de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd tot uiting komen. De staatssecretaris mag afgaan op een BMA-advies, nadat hij zich ervan heeft vergewist dat dit ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Voor het antwoord op de vraag of een advies aan deze vereisten voldoet, is onder meer van belang of het BMA alle bijzondere medische omstandigheden kenbaar in het advies heeft betrokken en een medisch inhoudelijke reactie daarop heeft gegeven. [1] Als aan deze eisen is voldaan, mag de staatssecretaris bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris (in de periode voorafgaand aan en) ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet voldaan aan zijn vergewisplicht.
Het BMA heeft zijn advies gebaseerd op de informatie die er was. Dat is de brief van [organisatie] van 11 september 2023. Dat daarin alleen een voorlopige diagnose staat vermeld en dat dit daarom onvoldoende is om het BMA-advies op te baseren, volgt de rechtbank niet. Het behoort tot de deskundigheid van de BMA-arts om te bepalen of de door de behandelaar verstrekte medische stukken voldoende zijn voor het uitbrengen van een medisch advies [2] . Omdat het BMA een advies heeft uitgebracht zonder nadere informatie op te vragen, mocht de staatssecretaris er vanuit gaan dat de brief van 11 september 2023 voldoende informatie bevat om een BMA-advies op te baseren. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat als eiser van mening is dat het van belang is dat het BMA nog te verwachten informatie betrekt bij de beoordeling het, ook in een situatie van een ambtshalve beoordeling, de verantwoordelijkheid van eiser is om nadere informatie in te brengen of om door te geven dat (en op welke termijn) relevante nieuwe informatie wordt verwacht. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat eiser in de periode tussen het primaire en het bestreden besluit voldoende de tijd heeft gehad om nadere medische informatie in te brengen of aan te kondigen.
Eiser voert echter terecht aan dat de overwegingen in het BMA-advies over de suïcidaliteit niet logischerwijs aansluit op de verklaringen van de behandelaar van 11 september 2023. De conclusie in het BMA-advies met betrekking tot de mogelijke suïcidaliteit van eiser is niet inzichtelijk en niet langer houdbaar. In het BMA-advies staat namelijk dat uit de beschikbare medische gegevens blijkt dat bij eiser in het verleden geen sprake is geweest van suïcidaliteit. Deze constatering is, vanwege het ontbreken van een nadere toelichting, niet (zonder meer) begrijpelijk. In de brief van 11 september 2023 van [organisatie] staat namelijk dat eiser tijdens zijn vlucht op het punt stond in de woestijn zelfmoord te plegen omdat hij dacht te zullen bezwijken aan honger en dorst. De staatssecretaris had dit ten tijde van zijn beoordeling moeten onderkennen en hierover een nadere schriftelijke toelichting moeten vragen aan het BMA en dat in zijn beoordeling moeten verwerken. De staatssecretaris heeft ter zitting aangegeven dat daarvoor geen aanleiding bestond omdat de suïcidale gedachten van eiser in die periode niet te maken hebben met zijn huidige psychische problematiek. Dat standpunt kan niet worden gevolgd. De staatssecretaris geeft hiermee namelijk een medisch oordeel. Een dergelijk oordeel is voorbehouden aan een medicus en dat is de staatssecretaris niet. De staatssecretaris heeft daarom niet goed voldaan aan zijn vergewisplicht. In zoverre is er dus sprake van een zorgvuldigheidsgebrek en moet het besluit vernietigd worden.
7. In beroep heeft eiser een brief van zijn behandelaar van 5 maart 2024 ingebracht. Deze brief moet worden gezien als een onderbouwing van eisers standpunt dat aan hem (wel) uitstel van vertrek moet worden verleend. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden uitgesloten dat deze brief informatie bevat dat relevant kan zijn voor de vraag of aan eiser uitstel van vertrek moet worden verleend op medische gronden, of voor het stellen van reisvoorwaarden. Uit de brief volgt onder meer dat eiser nieuwe medicatie voorgeschreven heeft gekregen. Niet valt in te zien dat de staatssecretaris dit, zonder BMA te raadplegen, kan kwalificeren als niet relevante medische informatie. Daarbij is van belang dat het BMA de aangewezen instantie om te beoordelen of deze brief alleen een uiting van bezorgdheid is of dat er ook (nieuwe) feitelijke informatie over klachten, diagnostiek en behandeling in staat De staatssecretaris had deze brief daarom moeten voorleggen aan het BMA. De staatssecretaris heeft daar ten onrechte van af gezien. Ook dit is een zorgvuldigheidsgebrek.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht. Het BMA-advies over de suïcidaliteit sluit namelijk niet logischerwijs aan op de verklaringen van de behandelaar van 11 september 2023 en het is bovendien, gelet op de brief van 5 maart 2024, mogelijk niet actueel. De staatssecretaris zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van dat wat in rechtsoverweging 6.3 en 7 van deze uitspraak is vermeld. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van acht weken. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding voor de toepassing van een bestuurlijke lus.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is ziet de rechtbank aanleiding de staatssecretaris te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 22 februari 2024;
  • draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ABRvS 15 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2023; ABRvS 24 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1566.
2.Pagina 5 van het Protocol Bureau Medische Advisering (versie 2023).