ECLI:NL:RBDHA:2024:304

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
NL23.17181 en NL23.17183
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 12 januari 2024, wordt het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 12 juni 2023 besloten dat Letland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvragen. De rechtbank behandelt het beroep, waarbij eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. T. Bruinsma, aanvoeren dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing is vanwege de situatie in Letland, waar een noodsituatie is afgekondigd en pushbacks plaatsvinden.

De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2023 behandeld en het onderzoek geschorst om de staatssecretaris de gelegenheid te geven advies te vragen aan het Bureau Medische Advisering (BMA) vanwege een mogelijk suïciderisico bij eiseres. Na heropening van het onderzoek en het indienen van het BMA-advies op 24 oktober 2023, concludeert de rechtbank dat de staatssecretaris de asielaanvragen van eisers niet in behandeling hoeft te nemen. De rechtbank oordeelt dat eisers niet hebben aangetoond dat er sprake is van een fundamentele systeemfout in de asielprocedure in Letland die het interstatelijk vertrouwensbeginsel zou ondermijnen.

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en stelt vast dat de staatssecretaris de asielaanvragen van eisers mag afwijzen en hen mag overdragen aan Letland. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eisers om hun klachten over de opvang en behandeling in Letland aan de Letse autoriteiten voor te leggen. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris zich kan baseren op het advies van het BMA, dat concludeert dat eiseres in staat is om te reizen onder bepaalde voorwaarden, en dat er geen reëel risico is op een schending van haar rechten bij terugkeer naar Letland.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.17181 en NL23.17183

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser,

[eiseres],v-nummer [nummer], eiseres,
mede namens hun minderjarige kinderen,
samen: eisers
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat Letland verantwoordelijk is voor de aanvragen. De staatssecretaris heeft daarover op 12 juni 2023 twee (voor eisers afzonderlijke) besluiten genomen.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, mr. A.S. Sewman als waarnemend gemachtigde van eisers, en de gemachtigde van de staatssecretaris. Na afloop van deze zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen advies te vragen aan het Bureau Medische Advisering (BMA), vanwege een mogelijk suïciderisico bij eiseres.
1.2.
Op de zitting van 31 augustus 2023 is het onderzoek hervat. Aan deze zitting hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris. Tijdens de zitting is vastgesteld dat de staatssecretaris niet in staat is gebleken om advies aan het BMA te vragen, omdat eiseres de hiervoor benodigde toestemmingsverklaring niet op tijd had overgelegd. Daarbij was niet in geschil dat inmiddels onvoldoende tijd resteerde om het BMA-onderzoek af te ronden, voor het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn uit de Dublinverordening.
1.3.
Met een uitspraak van 15 september 2023 [1] heeft de voorzieningenrechter de werking van de bestreden besluiten geschorst. De rechtbank heeft hierna het onderzoek heropend en de staatssecretaris alsnog in de gelegenheid gesteld om advies te vragen aan het BMA.
1.4.
Op 24 oktober 2023 heeft de staatssecretaris het advies van het BMA, met dagtekening van 5 oktober 2023, overgelegd en zijn standpunt hierover kenbaar gemaakt in een verweerschrift.
1.5.
Eisers hebben hierop op 13 december 2023 schriftelijk gereageerd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. Eisers hebben op 28 januari 2023 asielaanvragen in Nederland ingediend. Uit Eurodac blijkt dat zij op 5 november 2022 verzoeken om internationale bescherming hebben ingediend in Letland. Op 21 maart 2023 heeft Nederland de autoriteiten van Letland verzocht om eisers terug te nemen. De autoriteiten van Letland zijn hiermee akkoord gegaan op 4 april 2023.
Toetsingskader
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2]
Omvang van het geschil5. Niet in geschil is dat Letland, gelet op artikel 18, eerste lid aanhef en onder b van de Dublinverordening, in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers’ verzoeken om internationale bescherming. In deze zaak staat centraal of de staatssecretaris desondanks aanleiding had moeten zien om de behandeling van de aanvragen aan zich te trekken.
Kan ten aanzien van Letland worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eisers voeren aan dat ten aanzien van Letland niet langer mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zij verwijzen in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 6 maart 2023 [3] en de daarin genoemde landeninformatie van USDOS, Amnesty International en de Parlementaire vergadering van de Raad van Europa. [4] Daarin is vermeld dat in grensregio’s van Letland een noodsituatie is afgekondigd vanwege de grote toestroom van migranten uit Wit-Rusland. Vanwege de afgekondigde noodsituatie vinden ook pushbacks plaats, wat een fundamentele tekortkoming in de asielprocedure oplevert. Ook op basis van hun eigen ervaringen menen eisers dat ten aanzien van Letland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eisers stellen dat zij, kort nadat zij de grens met Wit-Rusland zijn overgestoken, door de autoriteiten van Letland zijn opgepakt, waarbij eiser door de autoriteiten in elkaar is geslagen. Vervolgens hebben zij twee maanden in een afgesloten opvang doorgebracht. Dit was met name voor de minderjarige kinderen van eisers heel zwaar.
6.1.
In zijn algemeenheid mag de staatssecretaris ten aanzien van andere lidstaten, waaronder Letland, uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit ligt anders, als er sprake is van een fundamentele systeemfout in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. Het ligt op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers hierin niet geslaagd. Daarover overweegt zij als volgt.
6.2.1.
Het beroep dat eisers doen op de hierboven genoemde uitspraak van de zittingsplaats Middelburg, treft geen doel. Zoals in die uitspraak ook is overwogen, ziet de noodsituatie in Letland, zoals beschreven in de rapporten van USDOS, de Parlementaire Vergadering en Amnesty International, op immigranten die illegaal de grens tussen Letland en Wit-Rusland oversteken. Zoals de staatssecretaris op de zitting terecht heeft gesteld, zal de terugkeer van eisers niet via deze grens verlopen, maar vindt er een gecontroleerde overdracht per vliegtuig plaats. Ook hebben de autoriteiten van Letland middels de claimakkoorden gegarandeerd dat zij de verzoeken van eisers om internationale bescherming in behandeling zullen nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Hieruit volgt niet dat eisers als Dublinclaimanten zelf te vrezen hebben voor pushbacks. De aangehaalde rapporten bieden daarvoor ook geen aanknopingspunt. De rechtbank volgt eisers daarbij niet in hun betoog dat het bestaan van pushbacks een fundamentele systeemfout oplevert en dat alleen al daarom niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser betogen hiermee in essentie dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondeelbaar is. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar recente jurisprudentie over Kroatië heeft overwogen, is echter bepalend of degenen die zich op die systeemfouten beroepen hierdoor zelf een reëel risico zullen lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest. [5]
6.2.2.
Eisers’ stelling over wat hen zelf is overkomen bij de binnenkomst en tijdens het eerdere verblijf in Letland, leidt evenmin tot het oordeel dat zij bij overdracht een reëel risico lopen op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Hoewel niet ter discussie staat dat eiser tijdens de arrestatie aan de grens is mishandeld, is niet aannemelijk gemaakt dat hij als Dublinclaimant te vrezen heeft in een soortgelijke situatie terecht te komen, gelet op wat de rechtbank onder 6.2.1 heeft overwogen over het verschil tussen Dublinclaimanten en personen die voor het eerst (illegaal) de buitengrens van Letland oversteken. Ten aanzien van het betoog van eisers dat de opvangvoorzieningen in Letland in strijd zijn met de internationale verplichtingen, is de rechtbank van oordeel dat eisers’ stelling dat zij twee maanden in een afgesloten opvang hebben gezeten hiervoor onvoldoende is. Eisers hebben namelijk niet met landeninformatie onderbouwd dat er sprake is van structurele problemen met de opvang van asielzoekers in Letland. Dat eisers twee maanden in een gesloten opvang hebben verbleven is niet onmiskenbaar in strijd met de waarborgen van bewegingsvrijheid zoals bedoeld in artikel 7 van de Opvangrichtlijn, aangezien de bewegingsvrijheid onder voorwaarden kan worden begrensd. Ook als wel aangenomen wordt dat deze opvang van eisers in strijd was met de internationale verplichtingen van Letland, dan betekent dit niet automatisch dat daarom niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Zoals de staatssecretaris in de bestreden besluiten terecht heeft gesteld en ook volgt uit het arrest K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk, [6] dienen eisers, als zij geconfronteerd worden met problemen in Letland, zich hierover in eerste instantie te beklagen bij de Letse autoriteiten en/of een rechterlijke instantie. Eisers hebben niet met landeninformatie aannemelijk gemaakt dat zij dit in Letland niet doeltreffend zouden kunnen doen. Uit hun eigen verklaringen blijkt juist dat zij zich wel succesvol hebben kunnen beklagen. Eisers hebben tijdens het aanmeldgehoor namelijk zelf verklaard dat zij tijdens hun verblijf in Letland hun onvrede hebben geuit over de opvangvoorzieningen en dat zij vervolgens door de autoriteiten zijn overgeplaatst naar een andere opvanglocatie.
6.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Beroep op het arrest C.K.
7. Eisers betogen dat ten aanzien van eiseres sprake is van een situatie zoals bedoeld in het arrest C.K. tegen Slovenië. [7] Ter onderbouwing hiervan is het patiëntendossier van eiseres overgelegd. Hieruit volgt dat zij suïcidale neigingen heeft. Deze neigingen hangen direct samen met de vrees van eiseres om terug te keren naar Letland. Er bestaat een ernstig risico dat zij zichzelf iets aandoet als zij gedwongen is om naar Letland terug te keren. Eisers betogen daarom dat de staatssecretaris eiseres niet mag overdragen aan Letland en dat hij haar aanvraag, en in het verlengde daarvan de aanvragen van de rest van het gezin, moet behandelen.
7.1.
De omstandigheden waar eisers zich op beroepen hebben zich voorgedaan nadat de bestreden besluiten zijn genomen. Op grond van artikel 83, eerste lid aanhef en onder a, van de Vw 2000 dient de rechtbank bij de beoordeling van het beroep ook met deze omstandigheden rekening te houden. Zoals hierboven is weergegeven onder 1.2 tot en met 1.5, heeft de rechtbank de staatssecretaris in dit verband in de gelegenheid gesteld om de situatie van eiseres nader te onderzoeken. Over de uitkomst hiervan overweegt de rechtbank als volgt.
7.2.
Uit het arrest C.K. tegen Slovenië volgt dat wanneer een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen aantonen waartoe een overdracht zelf zou kunnen leiden, de staatssecretaris bij het nemen van het overdrachtsbesluit moet beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen. Die vergewisplicht treedt onder meer in wanneer het risico dat een asielzoeker suïcide zal plegen als gevolg van zijn of haar overdracht door een medisch deskundige als reëel of hoog is ingeschat. In dat geval vereist de vergewisplicht dat de staatssecretaris de gerezen twijfel over de weerslag van de overdracht op de gezondheid van een vreemdeling deugdelijk gemotiveerd wegneemt. De staatssecretaris kan in beginsel met het uitvoeren van de door het BMA vastgestelde reisvereisten voorafgaand aan, tijdens of direct na de reis, de gerezen twijfel over een schending van artikel 3 van het EVRM als gevolg van de overdracht zelf wegnemen. [8]
7.3.
De staatssecretaris heeft de situatie van eiseres beoordeeld in het licht van dit arrest. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van het BMA van 5 oktober 2023. Volgens dit advies is eiseres in staat om te reizen, op voorwaarde dat zij daarbij wordt begeleid door een psychiatrisch verpleegkundige. Ook wordt geadviseerd om eiseres bij aankomst fysiek over te dragen aan een psychiater die kan beoordelen hoe zij de reis heeft doorstaan en wat zij eventueel verder nodig heeft. De staatssecretaris heeft in het verweerschrift van 24 oktober 2023 toegezegd dat bij feitelijke overdracht van eiseres, door tussenkomst van de Dienst Terugkeer & Vertrek, aan de voorwaarden zal worden voldaan zoals die door het BMA zijn gesteld.
7.4.
In de schriftelijke reactie van 13 december 2023 hebben eisers zich op het standpunt gesteld dat niet zonder meer van de inhoud van het advies van het BMA kan worden uitgegaan. In het advies wordt ten onrechte gesteld dat eiseres niet onder actieve medische behandeling staat, aangezien uit haar medische dossier volgt dat zij in zeer frequent contact staat met haar medisch behandelaar vanwege haar suïcidale gedachten en dat er ook sprake is van actieve medicatie, aldus eisers.
7.5.
De staatssecretaris mag op een BMA-advies afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Voor het antwoord op de vraag of een advies aan deze vereisten voldoet, is onder meer van belang of het BMA alle bijzondere medische omstandigheden kenbaar in het advies heeft betrokken en een medisch inhoudelijke reactie daarop heeft gegeven. [9]
7.6.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht de staatssecretaris afgaan op het advies van het BMA en heeft hij de gerezen twijfel over een schending van artikel 3 van het EVRM hiermee kunnen wegnemen. Daarover overweegt de rechtbank als volgt. Uit het adviesrapport volgt dat het BMA haar advies heeft gebaseerd op de overgelegde medische stukken van de huisarts van eiseres van 20 juni 2023 en de informatie die het BMA zelf heeft opgevraagd en ontvangen van diezelfde huisarts op 25 september 2023. Uit de medische gegevens komt naar voren dat bij eiseres sprake is van suïcidale gedachten en het uiten van dreigementen om zelfmoord te plegen vanwege de angst voor terugkeer naar Letland. Daarbij heeft zij ook last van fysieke klachten, zoals hartkloppingen, hyperventilatie en pijn op de borst. Ook is beschreven dat zij last heeft van onrust, piekeren, slecht slapen en nachtmerries. Op basis van deze informatie heeft het BMA geconcludeerd dat bij eiseres geen sprake is van een psychiatrische aandoening, maar dat de klachten situatief zijn bepaald door haar angst voor terugkeer naar Letland. Daarbij heeft het BMA betrokken dat de situatie van eiseres is voorgelegd aan het Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht, maar dat daaruit volgde dat een psychiatrische behandelmogelijkheid wegens het ontbreken van een psychiatrische aandoening niet mogelijk was. Het BMA heeft hierbij ook kenbaar meegewogen dat in het dossier weliswaar een verklaring zit dat eiseres in het verleden een zelfmoordpoging zou hebben ondernomen toen zij nog in het buitenland (Iran) verbleef, maar dat uit de beschikbare informatie niet blijkt dat die zelfmoordpoging gedocumenteerd en geobjectiveerd is. Het BMA heeft in dit verband gesteld dat er geen sprake is van een actieve medische behandeling, omdat de suïcidale klachten van eiseres als zodanig niet als een medische aandoening worden gezien. Wel heeft het BMA vastgesteld dat eiseres voor haar klachten wordt gezien door haar huisarts en dat zij een kalmeringsmiddel voorgeschreven heeft gekregen. Het BMA heeft op basis hiervan geconcludeerd dat een overdracht van eiseres naar verwachting niet zal leiden tot een medische noodsituatie. De rechtbank ziet hierin geen aanknopingspunt voor de conclusie dat het advies van het BMA op dit punt niet concludent is.
7.6.1.
Hoewel het BMA geen medische noodsituatie voorziet, heeft zij in haar advisering wel rekening gehouden met de mogelijkheid van een impulsieve, dan wel geplande poging tot suïcide door eiseres in het geval van een gedwongen overdracht en dit op zichzelf als een ernstige situatie beschouwd. Om die reden heeft het BMA geadviseerd om eiseres tijdens de reis te laten begeleiden door een psychiatrisch verpleegkundige en bij aankomst over te dragen aan een psychiater. Eisers hebben niet concreet gesteld dat deze reisvoorwaarden niet volstaan en hebben ook geen stukken overgelegd waaruit dit blijkt. Ook hebben zij niet weersproken dat aan deze voorwaarden in de praktijk kan worden voldaan.
7.6.2.
Als bijlage bij hun schriftelijke reactie hebben eisers wel nog nadere informatie uit het patiëntendossier van eiseres overgelegd. Het gaat om een uittreksel van het patiëntendossier van eiseres dat (ook) ziet op de periode na 25 september 2023. Naar het oordeel van de rechtbank maakt deze overgelegde informatie niet dat niet (langer) van het BMA-advies kan worden uitgegaan, aangezien hieruit geen wezenlijk andere informatie volgt dan waar het BMA in de advisering al rekening mee heeft gehouden. Uit de overgelegde informatie volgt weliswaar dat de gemoedstoestand van eiseres achteruit is gegaan nadat zij het advies van het BMA heeft ontvangen en dat zij sindsdien weer meerdere suïcidale uitingen heeft gedaan, maar hierbij is wederom door de medische behandelaar vermeld dat geen sprake is van een psychiatrische aandoening.
7.7.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvragen van eisers niet in behandeling hoeft te nemen en eisers over mag dragen aan Letland. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eisers te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummers NL23.26216 en NL23.26217.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.USDOS-jaarrapport van 12 april 2022, Amnesty International jaarrapport van 29 maart 2022, Verslag Parlementaire vergadering Raad van Europa van 29 september 2021 en een compilatie over Letland van de Mensenrechtenraad van de VN van 21 februari 2021.
5.ABRvS 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
6.ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308.
7.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017 inzake C.K. e.a. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127.
8.Zie in dit verband ook de jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 24 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1566.
9.Zie ABRvS 15 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2023; ABRvS 24 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1566.