13.3.In dit geval heeft het college gesteld dat niet aan de in de richtlijn gestelde eisen is voldaan. Cumulatief is namelijk vereist dat een notarieel certificaat met eigen persoonsgegevens, een gewaarmerkte kopie van één van de drie onder punt 2 van de desbetreffende passage op de website van het Ministerie van Buitenlandse Zaken opgesomde documenten en ten slotte een gewaarmerkte kopie van een eigen hukou over worden gelegd, wanneer geen kopie van de hukou van de ouders over is gelegd. Als de verzoeker als inwonend kind vermeld staat op de complete en actuele hukou van de ouders, dan hoeft geen gewaarmerkte kopie van een eigen actuele en complete hukou over te worden gelegd. [appellant] betoogt weliswaar terecht dat niet dwingend staat voorgeschreven dat een gewaarmerkte kopie van een hukou van de ouders over moet worden gelegd, wat hij ook niet heeft gedaan, maar dan moet wel een gewaarmerkte kopie van een complete eigen hukou over worden gelegd om te voldoen aan de drie cumulatief gestelde vereisten. [appellant] heeft echter geen complete eigen hukou als hiervoor bedoeld overgelegd. De bijlage bij de notariële akte met betrekking tot het Certificate of Household Register kan niet als zo’n hukou worden aangemerkt, aangezien, zoals [appellant] ook zelf heeft verklaard, deze een kopie van een "Certificate of Household Register" betreft en dus geen gewaarmerkte kopie van de eigen hukou betreft.
14. Ten slotte geldt ook voor de overgelegde identiteitskaart dat het college deugdelijk gemotiveerd heeft betwist dat deze aan de eisen voor een brondocument voldoet en [appellant] het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt. [appellant] heeft hiervan alleen een niet-gelegaliseerde kopie, zonder vertaling, overgelegd. Het Bureau Documenten heeft vanwege het ontbreken van het origineel geen oordeel over de echtheid, opmaak en afgifte kunnen geven. Verder blijkt uit de identiteitskaart en wat [appellant] naar voren heeft gebracht niet of deze overeenkomstig plaatselijke voorschriften is opgemaakt en of het document op betrouwbare gegevens is gebaseerd en een behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden.
15. Het college heeft terecht geoordeeld dat [appellant], met uitzondering van de door hem overlegde paspoorten, geen documenten heeft overgelegd die als brondocument zoals bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp aangemerkt kunnen worden waarvan de daarop vermelde feiten moeten worden verwerkt in de brp. Ten aanzien van de paspoorten geldt dat dit weliswaar brondocumenten zijn, maar dat voorafgaand aan de afgifte van deze paspoorten kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden als hiervoor onder 8.6. is bedoeld. De conclusie is daarom dat niet buiten redelijke twijfel uit de door [appellant] overgelegde brondocumenten volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens, waarvan hij wijziging in het brp vraagt, juist zijn.
16. De Afdeling komt niet toe aan de beoordeling van wat [appellant] naar voren heeft gebracht over het DNA-onderzoek en de fotovergelijkingsrapportage. De uitkomsten van zulke onderzoeken hebben namelijk een ten opzichte van de gegevens uit brondocumenten aanvullend karakter en kunnen deze daarom niet geheel vervangen. De Afdeling komt ook niet toe aan wat het college naar voren heeft gebracht over rechtsverwerking met betrekking tot wijziging van de [appellant] betreffende in de brp geregistreerde gegevens
17. De betogen slagen niet.
18. Het beroep is ongegrond.
19. Het college moet de proceskosten en het griffierecht vergoeden in verband met het onder 6.1 in de besluitvorming geconstateerde, maar gepasseerde gebrek.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld op 25 april 2022 door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2022