Uitspraak
Datum uitspraak: 10 juni 2020
BESTUURSRECHTSPRAAK
Voorzitter griffier
Raad van State
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, die op 11 juni 2018 een eerdere afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf voor een vreemdeling had vernietigd. De vreemdeling, die in Syrië is getrouwd met referent, die in Nederland verblijft, had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf. De staatssecretaris had deze aanvraag op 13 december 2016 afgewezen, met als argument dat er geen bewijs was van een rechtsgeldig huwelijk en dat er geen sprake was van een duurzaam en exclusief partnerschap. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris de overgelegde documenten, waaronder een huwelijksakte en verklaringen van referent, niet voldoende had meegewogen in zijn beslissing.
In hoger beroep heeft de Raad van State de zaak opnieuw beoordeeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de staatssecretaris de overgelegde documenten wel degelijk had betrokken bij zijn beoordeling, maar dat deze documenten niet voldoende bewijs boden voor een duurzaam gezinsleven. De staatssecretaris had terecht geconcludeerd dat er geen sprake was van een werkelijk gezinsleven, omdat de vreemdeling en referent nooit samen hadden gewoond en er geen onderlinge afhankelijkheid bestond. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de staatssecretaris ongegrond, waarmee de afwijzing van de aanvraag in stand bleef.