ECLI:NL:RBDHA:2024:10582

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
NL23.32077
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een mvv-aanvraag in het kader van nareis en de toepassing van artikel 16 van de Gezinsherenigingsrichtlijn

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eiseres, een Jemenitische vrouw, had haar aanvraag ingediend om bij haar partner, referent, in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er geen feitelijke gezinsband zou zijn aangetoond tussen eiseres en referent ten tijde van de binnenkomst van referent in Nederland. De rechtbank behandelt de zaak op 6 februari 2024 en concludeert dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een feitelijke gezinsband. De rechtbank wijst erop dat het huwelijk van eiseres en referent, dat 27 dagen voor de inreis van referent in Nederland is voltrokken, niet voldoende is om een feitelijke gezinsband aan te nemen, vooral gezien het feit dat zij elkaar sinds 2014 niet meer in persoon hebben gezien. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag in overeenstemming is met de Gezinsherenigingsrichtlijn en dat het beleid van verweerder niet in strijd is met deze richtlijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32077

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. van Werven),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Orsel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing haar aanvraag.
1.1.
Bij besluit van 10 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor afgifte van een mvv [1] in het kader van nareis asiel, afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 13 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
2. De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiseres, G. Ahmed als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
3. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 2001 en heeft de Jemenitische nationaliteit. Zij wil verblijf bij haar partner, [referent] (hierna: referent). Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet is gebleken van een feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent voor binnenkomst van referent in Nederland.
Wat vindt eiseres in beroep?
Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Allereerst verzoekt eiseres om hetgeen reeds naar voren is gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat toepassing van het ‘feitelijke gezinsband’- criterium niet in overeenstemming is met de Gezinsherenigingsrichtlijn. Dit volgt volgens eiseres uit de totstandkomingsgeschiedenis van de richtlijn. Daaruit kan worden afgeleid dat dit criterium alleen van toepassing is als het gaat om de intrekking van een vergunning dan wel het niet verlengen ervan. Daarom is artikel 16, eerste lid, onder b van de Gezinsherenigingsrichtlijn ondergebracht onder het hoofdstuk sancties en beroepsmogelijkheden. Verder miskent verweerder dat het criterium ‘werkelijk gezinsleven’ een unierechtelijk begrip is. Zowel verweerder als de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) kunnen hier geen zelfstandige invulling aan geven. Dat is voorbehouden aan de Unierechter. Uit het arrest van het Hof van 22 augustus 2022 [2] en de daarbij behorende noot van [naam] volgt dat voor het bestaan van een werkelijk gezinsleven moet worden vastgesteld of er daadwerkelijk sprake is van een gezinsband of van de wil om een dergelijke band te creëren of te behouden. Hieruit volgt dat niet enkel doorslaggevend is of ze hebben samengewoond, een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd of onderling van elkaar afhankelijk zijn, maar ook relevant is dat zij de wil hebben om aan hun huwelijksband verdere invulling te geven.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Herhaald en ingelast
4. Eiseres heeft verzocht om hetgeen in de procedure naar voren is gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van bezwaargronden kan de rechtbank niet afleiden waarom eiseres van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het besluit te vernietigen en gaat hierna in op de in beroep aangevoerde gronden.
Reikwijdte artikel 16 van de Gezinsherenigingsrichtlijn
5. Allereerst is de rechtbank van oordeel dat artikel 16 van de Gezinsherenigingsrichtlijn van toepassing is op de onderhavige aanvraag. Op grond van artikel 4, eerste lid, onder a van de Gezinsherenigingsrichtlijn geeft Nederland, als aan de voorwaarden van IV en artikel 16 van die richtlijn is voldaan, toestemming tot toegang en verblijf aan de echtgenote van de gezinshereniger. Op grond van artikel 16 van de richtlijn kan het verzoek tot toegang worden afgewezen of de verblijfstitel van een gezinslid worden ingetrokken of niet verlengd als er geen sprake (meer) is van een werkelijk huwelijks-of gezinsleven. De stelling van eiseres dat artikel 16 van de Gezinsherenigingsrichtlijn alleen van toepassing is als het gaat om intrekking of niet-verlenging van een verblijfstitel slaagt daarom niet.
Is het beleid van verweerder in strijd met de Gezinsherenigingsrichtlijn?
5. Uit het beleid van verweerder, zoals opgenomen in paragraaf C2/4.1.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000, volgt dat de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 wordt verleend, als de kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner feitelijk behoren tot het gezin van de referent. Uit het arrest van het Hof van 22 augustus 2022, hoewel dit arrest niet op een vergelijkbare situatie ziet, leidt de rechtbank af dat artikel 16 van de richtlijn geen criteria bevat aan de hand waarvan beoordeeld kan worden of er daadwerkelijk sprake is van werkelijke gezinsbanden en ook geen specifieke eisen stelt met betrekking tot de hechtheid van de betrokken gezinsband. Als algemene regel geldt dat bij de toepassing van het Unierecht een Unierechtelijke bepaling in de gehele Unie autonoom en op eenvormige wijze wordt uitgelegd, waarbij met name rekening wordt gehouden met de context van de bepaling en met het doel van de betrokken regeling. De beoordeling van de voorwaarden om te kunnen spreken van een werkelijk gezinsleven in de zin van artikel 16, eerste lid, onder b, van de richtlijn vereist een beoordeling per geval, zoals overigens ook blijkt uit artikel 17 van deze richtlijn, met inachtneming van alle relevante factoren in elk afzonderlijk geval en in het licht van de door die richtlijn nagestreefde doelstellingen. Een enkel juridische band is niet voldoende om een werkelijke gezinsband aan te nemen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank niet in dat en waarom het beleid van verweerder, waarbij – zoals ook uit het onderstaande volgt – per individueel geval en aan de hand van alle relevante factoren - wordt beoordeeld of een gezinslid feitelijk tot het gezin van de referent behoort, niet in overeenstemming zou zijn met de richtlijn en jurisprudentie van het Hof.
Is er sprake van een feitelijke gezinsband?
8.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er ten tijde van de binnenkomst van referent in Nederland sprake was van een feitelijke gezinsband. Verweerder heeft hierbij alle relevante factoren betrokken. Zo heeft verweerder mogen betrekken dat uit de verklaringen van referent is gebleken dat eiseres en referent elkaar voor het laatst in 2007 in persoon hebben gesproken en elkaar voor het laatst in 2014 in persoon hebben gezien. Destijds was referent 13 jaar oud was. Het huwelijk is op [huwelijksdatum] 2020, 27 dagen voor inreis van referent in Nederland, voltrokken. Daarbij was referent niet aanwezig. Er is verder geen sprake geweest van samenwoning, enige vorm van gemeenschappelijke huishouding of van enige vorm van onderlinge afhankelijkheid. Verweerder heeft in dit kader ook mogen betrekken dat de ouders van eiseres op dit moment in haar levensonderhoud voorzien. Het betoog van eiseres dat verweerder ten onrechte bij de beoordeling doorslaggevend heeft geacht dat zij en referent niet hebben samengewoond, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft deze omstandigheid niet als een doorslaggevende factor bij de beoordeling betrokken, maar heeft deze omstandigheid in samenhang met andere feiten en verklaringen rondom het gestelde gezinsleven bezien. Dat er sprake is van een (rechtsgeldig) huwelijk en eiseres en referent elkaar sinds 2 oktober 2020 telefonisch zouden spreken, heeft verweerder – onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling [3] - onvoldoende mogen vinden voor het aannemen van een feitelijke gezinsband. Immers, hiermee is niet aangetoond dat zij voor de inreis van referent daadwerkelijk invulling hebben gegeven aan het huwelijksleven. Verweerder heeft in dit kader het standpunt mogen innemen dat de nareisprocedure enkel is bedoeld om de feitelijke gezinsband te herstellen die door de vluchtsituatie is ontwricht. Hiervan is in dit geval, waarbij referent voor het huwelijk naar Maleisië is vertrokken om te studeren en uit de relevante feiten en omstandigheden niet is gebleken van een feitelijke gezinsband ten tijde van zijn inreis in Nederland, geen sprake. Een (rechtsgeldig) huwelijk zonder enige feitelijke invulling kan evengoed worden voortgezet zonder dat een vreemdeling nareist. [4]
8.2.
De stelling van eiseres en referent dat zij de wil hebben invulling te geven aan hun huwelijk en dat uit het arrest van het Hof van 22 augustus 2022 en de daarbij behorende noot volgt dat ook in dat geval gezinshereniging moet worden toegestaan, slaagt niet. Dat arrest heeft betrekking op een minderjarig kind dat, op het moment waarop haar vader gedwongen werd zijn land van herkomst te verlaten, deel uitmaakte van zijn kerngezin. Zij leidden voorafgaand aan de vlucht van haar vader een werkelijk gezinsleven. Volgens het Hof kan in een dergelijke situatie het feit dat betrokkenen voornemens zijn elkaar te bezoeken en regelmatig contact te houden, gelet op de feitelijke omstandigheden van de betrokkenen, voldoende zijn om aan te nemen dat zij persoonlijke en affectieve betrekkingen aan het herstellen zijn en dat er dus sprake is van een werkelijk gezinsleven. Van een dergelijke situatie is hier geen sprake.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de door eiseres gevraagde vergunning heeft kunnen afwijzen.
10. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 22 augustus 2022, C-279/20 (
3.Uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1690.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:998.