ECLI:NL:RBDHA:2024:8136

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
NL24.1415
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een mvv-aanvraag voor nareis door Eritrese asielzoekers

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2024, wordt het beroep van twee Eritrese asielzoekers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis beoordeeld. De aanvraag was eerder afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en na een eerdere vernietiging van deze afwijzing door de hoogste bestuursrechter, werd een nieuw besluit genomen dat opnieuw tot afwijzing leidde. De eisers, geboren in 2002 en 2005, stelden dat zij bij hun referent in Nederland willen verblijven, die zij als broer en pleegouder beschouwen. De rechtbank oordeelt dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun identiteit en familierechtelijke relatie met de referent, ondanks het overleggen van UNHCR-registratiekaarten en DNA-onderzoek. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de feitelijke gezinsband niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van de eisers tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1415

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1], V-nummer: [v-nummer], eiser 1

alsmede

[eiser 2], V-nummer: [V-nummer], eiser 2

(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag tot het afgeven van een mvv [1] voor het doel ‘nareis’.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 16 september 2019 afgewezen. Met het besluit van 28 juli 2020 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eisers hebben tegen het besluit van 28 juli 2020 beroep ingesteld. Bij uitspraak van 2 februari 2022 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De hoogste bestuursrechter [2] heeft bij uitspraak van 17 mei 2023 [3] het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van deze rechtbank van 2 februari 2022 vernietigd. Bij voornoemde uitspraak is ook het besluit van 28 juli 2020 vernietigd. Verweerder diende daarom een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Bij besluit van 22 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers opnieuw afgewezen.
1.3.
Eisers hebben tegen het besluit van 22 december 2023 beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eisers stellen respectievelijk in 2002 en 2005 geboren te zijn en de Eritrese nationaliteit te hebben. Beiden hebben een mvv-aangevraagd omdat zij bij referent in Nederland willen verblijven. Eisers stellen dat referent hun broer en pleegouder is. Ter onderbouwing hebben eisers kopieën van UNHCR-registratiekaarten, schoolrapporten en onvertaalde doopaktes overgelegd. In beroep hebben eisers de vertaling van de doopaktes ook overgelegd. Verder hebben eisers een DNA-onderzoek uitgevoerd door Verilabs overgelegd. Dit onderzoek ziet op eiser 2.
2.1.
Volgens verweerder hebben eisers hun identiteit en familierechtelijke relatie met referent en hun biologische ouders, niet aannemelijk hebt gemaakt met de overgelegde documenten. Echter, eisers hebben wel een begin van bewijs geleverd. In combinatie met wat bekend is uit openbare landeninformatie over de administratieve praktijk in Eritrea, heeft verweerder eisers het voordeel van de twijfel gegund. Desalniettemin heeft verweerder afgezien van het doen van nader onderzoek naar de identiteit van eisers en hun familierechtelijke relatie met referent, aangezien de feitelijke gezinsband tussen eisers en referent niet aannemelijk is gemaakt.
Waarom zijn eisers het niet eens met het bestreden besluit?
3. Volgens eisers is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. Door toedoen van verweerder is referent namelijk op een heel korte termijn voor de hoorzitting uitgenodigd waardoor hij zich niet optimaal heeft kunnen voorbereiden, de gemachtigde van eisers niet bij de hoorzitting aanwezig kon zijn en het lastig was om een tolk te regelen. Referent heeft ook het gevoel gehad onder druk te hebben moeten verklaren tijdens de hoorzitting. Eisers hebben daarnaast wel degelijk hun identiteit en familierechtelijke relatie met referent aannemelijk gemaakt. Verweerder stelt ten onrechte dat de bewijswaarde van de overgelegde documenten beperkt is. UNHCR-registratiekaarten en schoolrapporten worden namelijk door verweerder in Werkinstructie (WI) 2022/7 en twee voorgaande werkinstructies [4] vermeld als voorbeelden van documenten waarmee een vreemdeling zijn identiteit aannemelijk kan maken. Verweerder betrekt daarnaast ten onrechte niet de inhoud van de doopaktes bij de beoordeling omdat deze niet vertaald zijn. Verweerder heeft namelijk niet verzocht om een vertaling van de doopaktes. Daarnaast hebben eisers een DNA-onderzoek overgelegd waaruit volgt dat eiser 2 en referent dezelfde ouders hebben. Eisers hebben dan ook voldoende documenten overgelegd om hun identiteit en familierechtelijke relatie aannemelijk te maken. Dit geldt temeer nu verweerder volgt dat eisers geen identiteitskaarten en geen documenten ten aanzien van het overlijden van hun ouders kunnen overleggen en dat de ouders van eisers en referent zijn overleden. Verweerder stelt daarnaast ten onrechte dat eisers de feitelijke gezinsband met referent niet aannemelijk hebben gemaakt. Daarbij is van belang dat eisers hun identiteit en familierechtelijke relatie met referent aannemelijk hebben gemaakt dan wel dat verweerder hun het voordeel van de twijfel heeft gegund. Verweerder kan niet tegenwerpen dat referent niet dagelijks bij eisers verbleef nu referent tot en met december 2011 in detentie heeft gezeten, daarna zijn militaire dienstplicht moest vervullen en vervolgens naar Nederland is gevlucht. Eisers verwijzen in dat kader naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle. [5] Eisers maakten deel uit van het gezin van referent vanaf het moment dat hun moeder overleed en hij ondersteunt eisers nog steeds financieel. Verweerder heeft bovendien onvoldoende meegewogen dat referent de verzorging van eisers op zich heeft genomen door het overlijden van hun ouders. Verweerder werpt daarnaast ten onrechte tegen dat referent wisselend heeft verklaard nu de feiten waar eiser over heeft verklaard meer dan vijftien jaar geleden plaatsvonden. Verweerder werpt tot slot ten onrechte tegen dat uit informatie van de Sdu is gebleken dat de verantwoordelijkheid bij de grootouders komt te liggen na het overlijden van ouders. Dit komt niet overeen met wat staat in het algemeen ambtsbericht van februari 2017, namelijk dat het dichtstbijzijnde familielid voor voogdijschap in aanmerking komt. [6]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Hoorzitting - zorgvuldigheid
4. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek gelet op de gang van zaken rondom de hoorzitting. Daarbij overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting heeft bevestigd dat hij de onjuiste bejegening van eisers en hun gemachtigde door de hoor- en beslismedewerker van eiser betreurt en hij er zorg voor zal dragen dat de reeds ingediende klacht door de gemachtigde van eisers zo spoedig mogelijk zal worden behandeld. De rechtbank is echter met verweerder eens dat dit niet betekent dat er sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek. Niet is in geschil dat er bij de hoorzitting een tolk aanwezig was. Eisers hebben daarnaast niet nader gemotiveerd waaruit blijkt dat referent tijdens de hoorzitting onder druk is gezet door de hoormedewerker of om een andere reden niet goed heeft kunnen verklaren. De rechtbank ziet daar in het verslag van de hoorzitting ook geen aanknopingspunten voor. Dat referent weinig tijd had om zich voor te bereiden is onvoldoende om een zorgvuldigheidsgebrek te constateren. De rechtbank acht het ook niet onzorgvuldig dat verweerder niet om een vertaling van de doopaktes heeft verzocht. In hoger beroep hebben eisers namelijk al aangegeven dat de doopaktes worden vertaald. [7] Het is dan aan eisers om de vertalingen ook daadwerkelijk in te brengen.
Identiteit en familierechtelijke relatie
5. De rechtbank stelt voorop dat de hoogste bestuursrechter het hoger beroep van eisers gegrond heeft verklaard omdat verweerder onvoldoende had gemotiveerd welke bewijswaarde hij aan de UNHCR-registratiekaarten en de onvertaalde doopakten toekent. In deze uitspraak geeft de hoogste bestuursrechter daarnaast opdracht aan verweerder om in het nieuwe besluit het verrichte verwantschapsonderzoek te betrekken bij de beoordeling.
5.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd welke bewijswaarde hij aan de UNHCR-registratiekaarten toekent. De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt dat verweerder ten onrechte beperkte waarde hecht aan de UNHCR-registratiekaarten. Weliswaar worden UNHCR-registratiekaarten in WI 2022/7 genoemd als voorbeelden van documenten waarmee een vreemdeling zijn identiteit aannemelijk zou kunnen maken maar in dezelfde werkinstructie wordt ook benoemd dat verschillende documenten een verschillende bewijswaarde kunnen hebben en dat verweerder een hogere bewijswaarde toekent aan documenten die zijn afgegeven door de daartoe bevoegde autoriteiten in het land van herkomst. Nu UNHCR-registratiekaarten niet worden afgegeven door de Eritrese autoriteiten heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat hij hier een beperkte bewijswaarde aan hecht. Daarnaast heeft verweerder ook voldoende gemotiveerd dat de doopakten niet zijn vertaald waardoor verweerder niet van de inhoud kan uitgaan. De rechtbank overweegt dat de vertaling van de doopaktes ook in beroep niet zijn overgelegd.
5.3.
De rechtbank is echter wel van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd welke bewijswaarde hij toekent aan het verrichte verwantschapsonderzoek. Verweerder heeft het verwantschapsonderzoek weliswaar in het besluit betrokken door te stellen dat eisers het voordeel van de twijfel wordt gegund mede door de inspanningen die zij hebben geleverd om het verwantschapsonderzoek uit te laten voeren. Hiermee heeft verweerder echter nog niet gemotiveerd welke bewijswaarde hij aan het verwantschapsonderzoek toekent. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit motiveringsgebrek te passeren omdat eisers hierdoor wel in hun belangen zijn geschaad. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
5.4.
De rechtbank ziet uit oogpunt van finale geschilbeslechting aanleiding te beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand kunnen blijven. [8]
Feitelijke gezinsband
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers hun feitelijke gezinsband met referent niet aannemelijk hebben gemaakt.
6.1
Over de feitelijke gezinsband heeft referent tijdens de asielprocedure verklaard dat eisers na het overlijden van zijn moeder in 2008 bij zijn gezin zijn gaan horen als pleegkinderen. Referent is vervolgens in november 2008 vertrokken naar Soedan. Daar is hij opgepakt en teruggebracht naar Eritrea waar hij tot en met december 2011 in detentie heeft verbleven. Referent is na zijn vrijlating teruggekeerd naar zijn gezin en heeft zich daar schuilgehouden tot zijn vertrek in mei 2013. [9]
6.2
Tijdens de hoorzitting van 5 december 2023 heeft referent verklaard dat hij na zijn vrijlating een maand verlof heeft gekregen en vervolgens tot zijn vertrek uit Eritrea in mei 2013 de militaire dienstplicht heeft vervuld in Asmara. [10] Referent was ongeveer één keer per maand in staat om terug te reizen naar zijn gezin. De ex-vriendin en de grootmoeder van referent namen de feitelijke verzorging voor eisers op zich maar referent stelt dat hij als oudste van het gezin volgens Eritrese gebruiken automatisch de verantwoordelijkheid heeft gekregen. Daarnaast stelt referent het gezin financieel te ondersteunen.
6.3
Verweerder heeft erop mogen wijzen dat uit de verklaringen van referent tijdens de asielprocedure en de hoorzitting van 5 december 2023 blijkt dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de feitelijke situatie in de periode tussen december 2011 en mei 2013 en dat dit eraan bijdraagt dat referent niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij feitelijk voor zijn broers heeft gezorgd, als waren zij zijn pleegkinderen. Dat de gebeurtenissen waar eiser over heeft verklaard een lange tijd geleden hebben plaatsgevonden maakt niet dat niet van referent verwacht mag worden dat hij eenduidig over zijn persoonlijke situatie gedurende een periode van ongeveer anderhalf jaar kan verklaren. Verweerder heeft er daarnaast op kunnen wijzen dat eisers en referent los van de tegenstrijdige verklaringen niet aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake was van een pleegrelatie en dat referent na het overlijden van hun ouders de feitelijke verzorging van eisers op zich nam. Uit de verklaringen van referent blijkt namelijk dat de ex-vriendin en de grootmoeder van referent deze feitelijke verzorging op zich namen. Daarbij is van belang dat referent en eisers geenszins hebben onderbouwd dat referent financieel bijdroeg aan het levensonderhoud van het gezin toen hij in Eritrea verbleef. Dit blijkt ook niet eenduidig uit de verklaringen van referent, omdat hij in de asielprocedure ook heeft verklaard dat zijn ex-vriendin juist werkte als serveerster en voor inkomen zorgde. [11] Verweerder heeft zich ook op het standpunt kunnen stellen dat eisers onvoldoende hebben onderbouwd dat referent hen financieel heeft ondersteund na zijn vertrek uit Eritrea. De stukken die referent ter zitting nog heeft overgelegd leiden niet tot een ander oordeel, nu dit stukken betreffen van twee overboekingen waarvan één dateert van voor het bestreden besluit. Deze stukken zijn onvoldoende om te concluderen dat referent eisers structureel financieel heeft ondersteund dan wel ondersteunt. Ook de verwijzingen van eisers naar het algemeen ambtsbericht van februari 2017 leiden niet tot een ander oordeel, want daaruit volgt niet dat de voogdij na het overlijden van ouders automatisch overgaat op de oudste zoon. Bovendien volgt uit rechtspraak van de hoogte bestuursrechter [12] dat enkel een juridische gezinsband onvoldoende is om een feitelijke gezinsband mee te onderbouwen. Hetzelfde geldt voor de verwijzing van eisers en referent naar voormelde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle. In dit geval is er namelijk geen sprake van een verbreking van de gezinsband omdat eisers en referent niet aannemelijk hebben gemaakt dat er ooit sprake is geweest van een feitelijke gezinsband.
6.4
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag kunnen afwijzen omdat eisers hun feitelijke gezinsband met referent niet aannemelijk hebben gemaakt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd. Gelet op wat hiervoor onder 6 tot en met 6.4 is overwogen zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.
8. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750,-. [13]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1910.
4.Zie WI 2018/20 en 2021/4.
5.Uitspraak van 28 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12698.
6.Zie pagina’s 29 en 60 van het Algemeen Ambtsbericht Eritrea van februari 2017.
7.Zie rechtsoverweging 2.1.2. van de uitspraak van de Afdeling van 17 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1910.
8.Op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
9.Zie pagina 9 van het verslag van het nader gehoor referent van 7 juli 2014.
10.Zie pagina 5 van het verslag van de hoorzitting van 5 december 2023.
11.Zie pagina 4 van het nader gehoor van 7 juli 2014.
12.Zie de uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1690.
13.1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen van ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1.