ECLI:NL:RVS:2019:3955
Raad van State
- Hoger beroep
- J.J. van Eck
- C.J. Borman
- C.C.W. Lange
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 17 mei 2019 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 20 februari 2018 was afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling op 4 oktober 2018 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. van der Wal, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 22 november 2019 uitspraak gedaan. De vreemdeling klaagde dat de rechtbank ten onrechte voorbijging aan de in beroep overgelegde uitslagen van het inburgeringsexamen. De Afdeling oordeelde echter dat deze uitslagen niet relevant waren voor de beoordeling van het besluit op bezwaar, omdat ze betrekking hadden op een periode na het nemen van dat besluit. De rechtbank had derhalve terecht geen rekening gehouden met deze informatie.
De Afdeling concludeerde dat de overige argumenten van de vreemdeling ook niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.