Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam] (eiseres/referente),
[naam](V-nummer [V-nummer] ),
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor de minderjarige dochter van eiseres, die Eritrese nationaliteit heeft. Eiseres, die zelf rechtmatig in Nederland verblijft, heeft op 6 juli 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat haar aanvraag voor de mvv op 13 september 2019 had afgewezen. De staatssecretaris stelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van de identiteit van haar dochter en de familierechtelijke relatie met de biologische vader. Tijdens de zitting op 7 april 2021 was eiseres aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de staatssecretaris niet verscheen. Eiseres voerde aan dat de biologische vader van haar dochter inmiddels in leven was en dat zij nieuwe bewijsstukken had overgelegd, waaronder een identiteitsbewijs en een toestemmingsverklaring. De rechtbank oordeelde echter dat deze nieuwe informatie niet kon worden meegenomen in de beoordeling, omdat de toetsing ex tunc plaatsvond. Dit betekent dat de rechtbank alleen rekening kon houden met de feiten en omstandigheden zoals die waren ten tijde van het bestreden besluit. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet in bewijsnood verkeerde en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag ongegrond was. Het beroep van eiseres werd dan ook ongegrond verklaard, en er werd een proceskostenveroordeling uitgesproken.