ECLI:NL:RBDHA:2022:13712

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
NL21.19792
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene op basis van onvoldoende bewijs van zelfstandige middelen van bestaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een langdurig ingezetene met de Nigeriaanse nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'arbeid als zelfstandige', welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat eiseres niet had aangetoond dat haar onderneming zelfstandig duurzame middelen verwerft. De rechtbank stelde vast dat verweerder ten onrechte geen concrete individuele beoordeling had gemaakt van de inkomsten van eiseres, zoals voorgeschreven door eerdere jurisprudentie. Ook was het standpunt van verweerder dat eiseres niet alle benodigde documenten had overgelegd, niet houdbaar, aangezien de gevraagde stukken enkel relevant waren voor een adviesaanvraag aan het Ministerie van Economische Zaken, wat niet van toepassing was voor langdurig ingezetenen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.19792

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.G. Angela).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen.
In het besluit van 13 december 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 20 december 2021 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 4 oktober 2022 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 november 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Fayez. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiseres is geboren op 23 februari 1985 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit.
Zij heeft in Italië verblijfsrecht als langdurig ingezetene en beoogt rechtmatig verblijf in Nederland.
1.2.
Op 27 november 2015 heeft eiseres een aanvraag tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ bij de heer [naam persoon] van [naam bedrijf 1] te Rotterdam ingediend. Bij besluit van 9 maart 2016 is deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van 23 mei 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen dit besluit kennelijk ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres geen verdere rechtsmiddelen aangewend, zodat de afwijzing in rechte vaststaat.
1.3.
Op 30 augustus 2017 heeft eiseres een aanvraag tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ ingediend. Bij besluit van 22 november 2017 is deze aanvraag afgewezen omdat eiseres (onder meer) geen uittreksel van de Kamer van Koophandel, vennootschapscontract, ondernemingsplan en financiële stukken heeft overgelegd. Hiertegen heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend, zodat de afwijzing in rechte vaststaat.
1.4.
Op 16 juli 2018 heeft eiseres een tweede aanvraag tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ ingediend. Bij besluit van 25 oktober 2018 is deze aanvraag afgewezen (onder meer) omdat eiseres geen vennootschapscontract en financiële stukken heeft overgelegd en het ondernemingsplan onvoldoende is onderbouwd. Bij besluit van 15 oktober 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen dit besluit kennelijk ongegrond verklaard. Op 28 november 2019 heeft eiseres het tegen dit besluit ingestelde beroep en de verzochte te treffen voorziening ingetrokken, zodat de afwijzing in rechte vaststaat.
1.5.
De in deze zaak voorliggende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ heeft eiseres ingediend op 26 april 2021.
Het bestreden besluit
2. Het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, komt op het volgende neer. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in verbinding met 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zij als zelfstandige duurzaam over voldoende middelen van bestaan zal beschikken. Uit de overgelegde overeenkomst van opdracht met [naam bedrijf 2] . blijkt dat eiser slechts één opdrachtgever heeft, dat de betaling per uur geschiedt en dat de overeenkomst maandelijks opzegbaar is. Daarnaast heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij de feitelijke zeggenschap heeft over de wijze waarop de schoonwerkzaamheden worden uitgevoerd. Verder blijkt uit de prognose van het ondernemingsplan van 23 augustus 2021 dat eiseres vanaf 2022 uitsluitend werkzaamheden als kapster gaat verrichten. Van zelfstandige en duurzame werkzaamheden als schoonmaakster is volgens verweerder dan ook niet gebleken. Het (in bezwaar) overgelegde ondernemingsplan is onvolledig en niet onderbouwd. Zo ontbreken de definitieve jaarrekeningen en aangiftes inkomstenbelasting over de jaren 2016 tot en met 2020, een tussentijdse jaarrekening van 2021, een huurovereenkomst voor het pand aan de [straatnaam] in Rotterdam, samenwerkingscontracten met groothandelsbedrijven en betalingsbewijzen van de voor het bedrijf aangeschafte benodigdheden. Van zelfstandige en duurzame werkzaamheden als kapster is volgens verweerder dan ook niet gebleken. Daarom komt eiseres volgens verweerder niet in aanmerking voor de gevraagde verblijfsvergunning. Aan de beoordeling of eiseres voldoende middelen van bestaan genereert wordt niet toegekomen.
Ex tunc-toetsing
3.1.
In de aanvraagfase heeft eiseres de volgende stukken overgelegd:
  • brief belastingdienst inkomstenbelasting 2019;
  • aangifte omzetbelasting 2019;
  • aangifte omzetbelasting 2020;
  • aangifte omzetbelasting eerste kwartaal 2021;
  • overeenkomst van opdracht [naam bedrijf 2] . d.d. 21 november 2019;
  • huisvestingsvergunning;
  • bankafschriften over de periodes 1 tot en 14 januari 2020 en 1 januari 2021 tot en met 19 april 2021;
  • uittreksel Kamer van Koophandel d.d. 3 februari 2020;
  • facturen november 2019 tot en met maart 2021;
  • business plan ‘ [naam business plan] ’ (in het Engels);
  • bewijs deelname taaltraining d.d. 4 februari 2019;
  • brief Ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties RNI; en
  • polis aansprakelijkheidsverzekering bedrijven Nationale Nederlanden.
3.2.
In de bezwaarfase heeft eiseres het ondernemingsplan ‘ [naam business plan] ’ d.d. 23 augustus 2021 (in het Nederlands) overgelegd.
3.3.
In de beroepsfase heeft eiseres de volgende stukken overgelegd:
  • aangifte inkomstenbelasting 2021;
  • jaarrekeningen 2020 en 2021;
  • belastingaanslagen 2020 en 2021;
  • aangifte omzetbelasting eerste kwartaal 2022;
  • aangifte omzetbelasting tweede kwartaal 2022;
  • aangifte omzetbelasting derde kwartaal 2022;
  • voorlopige jaarrekening 2022 tot en met oktober; en
  • rooster oktober 2022.
3.4.
De rechtbank is bij de beoordeling van de beroepen gehouden om rekening te houden met de feiten en omstandigheden zoals die zich voordeden ten tijde van het nemen van de besluiten op bezwaar. Daaraan staat niet in de weg dat die feiten en omstandigheden eerst in beroep worden aangevoerd of onderbouwd (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 18 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4688 en 22 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3955).
3.5.
Gelet hierop zal de rechtbank de hiervoor in 3.1 en 3.2 genoemde stukken en de eerste drie in 3.3 genoemde stukken bij de beoordeling van het bestreden besluit betrekken. Deze stukken kunnen worden aangemerkt als een nadere onderbouwing van omstandig-heden die zich voordeden ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, omdat deze zien op de situatie zoals die zich op dat moment al voordeed. De laatste vijf in 3.3 genoemde stukken zullen buiten de beoordeling van het bestreden besluit worden gelaten, nu deze stukken zien op feiten en omstandigheden van na dit besluit.
Wettelijk kader
4.1.
In artikel 15 van richtlijn 2003/109/EG zijn de voorwaarden voor verblijf van een langdurig ingezetene in een tweede lidstaat neergelegd. In artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, van deze richtlijn is – onder meer – bepaald dat lidstaten de betrokkene kunnen vragen bewijzen te overleggen waaruit blijkt dat hij beschikt over vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat.
In artikel 15, vierde lid, aanhef en onder a, sub ii, van deze richtlijn is – onder meer – bepaald dat de aanvraag vergezeld gaat van overeenkomstig de nationale wetgeving vereiste bewijsstukken waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de desbetreffende voorwaarden. In het bijzonder wanneer het gaat om de uitoefening van een economische activiteit als zelfstandige, mag worden verwacht dat hij bewijst dat hij beschikt over de volgens het nationale recht noodzakelijke middelen om een dergelijke economische activiteit uit te oefenen, waarbij de vereiste documenten en vergunningen overlegt.
4.2.
Richtlijn 2003/109/EG is geïmplementeerd in de Vw 2000, het Vb 2000 en de Vreemdelingencirculaire 2000.
4.3.
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven.
4.4.
Op grond van artikel 3.30, eerste lid, van het Vb 2000 kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking, verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de vreemdeling die:
a. arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van Onze Minister een wezenlijk Nederlands belang is gediend;
b. uit die werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft, en
c. voldoet aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van die arbeid en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf.
Op grond van artikel 3.30, vijfde lid, van het Vb 2000 kan de verblijfsvergunning aan een langdurig ingezetene worden verleend in afwijking van het eerste lid, onder a.
4.5.
Op grond van artikel 3.20, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) zijn middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige eerst duurzaam, indien zij gedurende ten minste anderhalf jaar zijn verworven en nog een jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.
Op grond van artikel 3.20, tweede lid, van het VV 2000 is het eerste lid niet van toepassing, indien de aanvraag strekt tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14, van de Wet onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid als zelfstandige.
4.6.
In paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000 is bepaald:
Algemeen
de IND beschouwt een uittreksel uit het Handregister van de Kamer van Koophandel met een omschrijving van het beroep of de bedrijfsactiviteiten die in de onderneming worden uitgeoefend als bewijsmiddel dat de onderneming is ingeschreven in het handelsregister.
Financiële bewijsmiddelen ter staving van de aanvraag moeten zijn gecontroleerd door een daartoe bevoegde onafhankelijke externe deskundige (register accountant, een accountant administratieconsulent, boekhouder of een financieel adviseur).
[...]
Arbeid als zelfstandige
De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling bevoegd is een beroep of onderneming uit te oefenen:
  • een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel; en
  • een document afgegeven door de bevoegde Nederlandse autoriteit dat de vreemdeling in het bezit is van de noodzakelijke vergunningen om een beroep of onderneming uit te oefenen.
De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij het Ministerie van EZ, het Ministerie van VWS of het Ministerie van OC&W:
  • een document afgegeven door de bevoegde Nederlandse autoriteit, dat de vreemdeling in het bezit is van de noodzakelijke vergunningen om een beroep of onderneming uit te oefenen;
  • een volledig ingevulde en ondertekende ‘Bijlage verklaring inkomen zelfstandig ondernemer’ met de daarin gevraagde bewijsmiddelen;
  • een ondernemingsplan dat informatie bevat over
 persoonlijke gegevens van de ondernemer;
 het product of de dienst;
 een marktanalyse toegespitst op het eigen product of dienst;
 de organisatie;
 de (openings)balans;
 de omzet – en liquiditeitsprognose inclusief berekeningen; en
 een specificatie en begroting arbeidscreatie en investeringen.
  • afschriften van behaalde diploma’s voorzien van een Nuffic/stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) waardering voor zover het een buitenlands diploma betreft;
  • afschriften van getuigschriften (diploma, promotie) van een Nederlandse opleiding (dit geldt facultatief voor Turkse vreemdelingen);
  • als sprake is van een onderneming in het land van herkomst: de akte van oprichting en de statuten van de onderneming;
  • arbeidsovereenkomst(en) en referenties van de voormalige dienstbetrekking(en);
  • financiële gegevens, zoals omzetgegevens, jaarrekeningen, belastinggegevens, loonstaten, loonaangiften, e.d.
  • bewijsmiddelen (bijv. patenten of referenties van kennisinstellingen e.d) die het innovatieve karakter van het product of de dienst voor Nederland aantonen (dit geldt facultatief voor Turkse vreemdelingen);
  • bewijsmiddelen van arbeidscreatie in de eigen onderneming (dit geldt facultatief voor Turkse vreemdelingen);
  • gegevens met betrekking tot de voorgenomen investeringen (dit geldt facultatief voor Turkse vreemdelingen);
  • als sprake is van een BV: een kopie van het aandelenregister en de oprichtingsakte;
  • als sprake is van een VOF/CV: een kopie van VOF/CV contract met daarin: inbreng van vennoten, verantwoordelijkheden en aandeel in resultaat;
  • als de vreemdeling een freelancer is: kopieën van intentieverklaringen en/of overeenkomst(en) van (de) opdracht(en) waaruit blijkt dat de vreemdeling in opdracht werkzaamheden als freelancer gaat uitvoeren.
Arbeid als zelfstandige
5. Eiseres betoogt dat verweerder zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat zij haar werkzaamheden als zelfstandige verricht. Met betrekking tot de schoonmaakwerkzaamheden wijst eiseres op de overeen-komst van opdracht, waaruit volgt dat zij vrij is om de schoonwerkzaamheden naar eigen inzicht uit te voeren en dat zij de schoonwerkzaamheden mag uitbesteden. Ook draagt eiseres het ondernemersrisico, wat blijkt uit het feit dat zij geen inkomsten ontvangt als er geen werk is, het bedrag van € 18,- dat per uur wordt betaald en de opzegtermijn van één maand. Met betrekking tot de werkzaamheden als kapster heeft verweerder volgens eiseres ten onrechte tegengeworpen dat het ondernemingsplan niet met voldoende stukken is onderbouwd.
6.1.
Over de beroepsgrond dat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de schoonmaakwerkzaamheden als zelfstandige verricht, overweegt de rechtbank als volgt.
6.2.
Uit vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie (onder meer het arrest van 15 december 2005, Nadin en Durré, ECLI:EU:C:2005:775 en het arrest van 4 december 2014, FNV Kunsten Informatie en Media, ECLI:EU:C:2014:2411) volgt dat voor de beantwoording van de vraag of de vreemdeling als zelfstandige werkzaam is, bepalend is of hij arbeid zonder gezagsverhouding heeft verricht, waarbij de vraag of hij de arbeid onder eigen verantwoordelijkheid heeft verricht een rol speelt en verder de feitelijke situatie van belang is (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2372).
6.3.
Uit de bij de aanvraag overgelegde overeenkomst tot opdracht van volgt dat het aangaan van een arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk niet is beoogd, dat de opdrachtgever uitdrukkelijk geen zeggenschap heeft over de schoonmaakwerkzaamheden van de opdrachtnemer en dat de opdrachtnemer de schoonmaakwerkzaamheden mag uitbesteden aan derden. Uit de facturen blijkt dat de onderneming van eiseres (hierna ook: de onderneming) de schoonmaakwerkzaamheden (in de periode van november 2019 tot en met maart 2021) in rekening brengt bij [naam bedrijf 2] . en uit de bankafschriften blijkt dat zij facturen aan de onderneming (in de periodes 1 tot en 14 januari 2020 en 1 januari 2021 tot en met 19 april 2021) betaalt. Verder blijkt uit de aangiftes inkomstenbelasting 2020 en 2021 en de belastingaanslagen 2020 en 2021 dat eiseres zelf premies afdraagt en inkomstenbelasting betaalt. In dat verband is van belang dat tussen partijen niet in geschil is dat door de coronacrisis de inkomsten uit de schoonmaakwerkzaamheden de voornaamste bron van inkomsten was van de onderneming in de jaren 2020 en 2021. De rechtbank is van oordeel dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij de schoonmaakwerkzaamheden zonder gezagsverhouding verricht. Verweerder heeft niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd dat de opdracht feitelijk niet in zelfstandigheid, maar in ondergeschiktheid worden vervuld. Het door verweerder ingenomen standpunt dat [naam bedrijf 2] . is aan te merken als uitlener ontbeert een deugdelijke motivering. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat volgens het Juridisch Woordenboek de ‘uitlener’ een ‘uitzend-bureau’ of ‘koppelbaas’ betekent en dat de uitlener verantwoordelijk is voor de afdracht van loonbelasting en sociale premies. De stukken in het rechtbankdossier bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat [naam bedrijf 2] . een uitzendbureau is. Bovendien draagt eiseres zoals gezegd zelf premies af en betaalt zij zelf inkomstenbelasting. Ook volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt dat uit feit dat de onderneming slechts één opdrachtgever heeft kan worden afgeleid dat eiseres de schoonmaakwerkzaam-heden niet als zelfstandige verricht. In de schoonmaakbranche is het niet ongebruikelijk dat schoonmaakwerkzaamheden in onderaanneming als zelfstandige worden verricht (vergelijk de Afdelingsuitspraak van 17 augustus 2022). Hoewel een uitzendkracht, die flexibel inzetbaar is, dezelfde financiële risico’s loopt als eiseres en zij in die zin zich niet onderscheidt van die uitzendkracht, is die omstandigheid op zichzelf onvoldoende om het zelfstandige karakter van de schoonmaakwerkzaamheden in twijfel te trekken. Hieruit volgt nog niet dat sprake is van een gezagsverhouding (vergelijk eveneens de Afdelingsuitspraak van 17 augustus 2022). Voor zover verweerder twijfels heeft over het zelfstandige karakter van de schoonmaakwerkzaamheden, ligt het bij deze stand van zaken op zijn weg om daarnaar onderzoek te doen.
6.4.
Over de beroepsgrond dat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de werkzaamheden als kapster als zelfstandige verricht overweegt de rechtbank als volgt.
6.5.
In het bestreden besluit is het ontbreken van zelfstandige inkomsten uit werkzaamheden als kapster volledig gebaseerd op het standpunt dat eiseres niet alle in paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000 en het aanvraagformulier genoemde stukken heeft overgelegd. Dat standpunt kan geen standhouden. Bij de in deze zaak voorliggende aanvraag heeft eiseres een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, een door een administrateur ingevulde en ondertekende Bijlage Verklaring omtrent inkomen zelfstandig ondernemer en de toekenningsbeschikking van de huisvestingsvergunning ingediend. Zij heeft daarmee alle voor haar in paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000 onder kopjes ‘algemeen’ en ‘arbeid als zelfstandige’ relevante genoemde bewijsstukken overgelegd. Anders dan verweerder kennelijk meent, hoefde eiseres niet ook de andere in paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000 onder het kopje ‘arbeid als zelfstandige’ genoemde stukken te overleggen. Deze stukken worden alleen gevraagd ten behoeve van een adviesaanvraag aan het Ministerie van Economische Zaken. Zo’n advies wordt gelet op artikel 3.30, vijfde lid, van het Vb 2000 niet gevraagd voor langdurig ingezetenen die zich hier te lande als zelfstandige willen vestigen. De in het aanvraagformulier op pagina 3, onder kopje ‘zelfstandig ondernemer (377)’, vanaf de vierde bulletpoint genoemde stukken zijn dezelfde stukken als de andere in paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000 onder het kopje ‘arbeid als zelfstandige’ genoemde stukken. Daarom was eiseres om dezelfde reden niet gehouden om deze in het aanvraagformulier genoemde stukken te overleggen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder dus verzuimd te beoordelen of eiseres haar werkzaamheden als kapster duurzaam zelfstandig verricht.
6.6.
Gelet op al het voorgaande heeft verweerder zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres het zelfstandige karakter van haar onderneming niet aannemelijk heeft gemaakt. De onder 5 weergegeven beroepsgronden slagen.
Duurzame middelen
7. Eiseres betoogt dat verweerder zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat zij duurzaam inkomsten verwerft. Verweerder had bij de beoordeling van de duurzaamheid van haar inkomsten rekening moeten houden met haar specifieke situatie. Zij heeft al vanaf 2016 inkomsten en heeft bovendien geen beroep gedaan op publieke middelen. Verweerder heeft ten onrechte de inkomsten uit de werkzaamheden als schoonmaakster en kapster apart op duurzaamheid beoordeeld. Verweerder had naar het geheel aan inkomsten moeten kijken. Ook heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat het ondernemingsplan niet met voldoende stukken is onderbouwd.
8.1.
Over deze beroepsgronden overweegt de rechtbank als volgt.
8.2.
Het in artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000 neergelegde middelenvereiste heeft mede betrekking op de langdurig ingezetene die zich in Nederland wil vestigen om arbeid als zelfstandige te verrichten. Die bepaling is een implementatie van artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, tweede zin, van richtlijn 2003/109/EG (zie Nota van Toelichting, Stb. 2006, 585, p. 25 en 26). Die richtlijnbepaling biedt de lidstaten de ruimte te eisen dat het bewijs wordt geleverd dat de langdurig ingezetene beschikt over stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om hemzelf en zijn gezinsleden te onder-houden, zonder een beroep te doen op het stelsel voor sociale bijstand van de betrokken lidstaat. Daarbij beoordelen de lidstaten de aard en de regelmaat van deze inkomsten en kunnen zij rekening houden met de nationale minimumlonen en pensioenen. Voor de uitleg van die richtlijnbepaling kan aansluiting worden gezocht bij het gelijkluidende middelen-vereiste uit artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van richtlijn 2003/86/EG (de Gezins-herenigingsrichtlijn). Uit de arresten van 4 maart 2010 (C-578/08, ECLI:EU:C:2010:117) en 21 april 2016 (C-558/14, ECLI:EU:C:2016:285) van het Hof van Justitie in de zaken Chakroun en Khachab volgt dat lidstaten een concrete beoordeling moeten maken van de situatie van de aanvrager, daarbij in ogenschouw moeten nemen dat de omvang van de behoeften van persoon tot persoon sterk kan verschillen en alle individuele omstandigheden moeten betrekken.
8.3.
In het bestreden besluit is het ontbreken van duurzame inkomsten uit schoonmaak-werkzaamheden gebaseerd op het standpunt dat de onderneming geen gat in inkomsten kan opvangen omdat zij één opdrachtgever heeft en de overeenkomst van opdracht maandelijks opzegbaar is. De rechtbank volgt dit standpunt niet omdat deze laatste twee feiten er kennelijk niet aan in de weg hebben gestaan dat de onderneming (ten tijde van het bestreden besluit) al ruim twee jaar lang inkomsten uit schoonmaakwerkzaamheden heeft verworven. Hieruit blijkt juist dat de onderneming in staat is de schoonmaakwerkzaamheden te continueren. Verder is het ontbreken van duurzame inkomsten uit werkzaamheden als kapster volledig gebaseerd op het standpunt dat eiseres niet alle in paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000 genoemde stukken heeft overgelegd. Dat oordeel kan zoals gezegd in 6.5 geen standhouden. Door in dit geval het arbeidsverleden van eiseres op voorhand buiten beschouwing te laten, doet verweerder afbreuk aan het doel van richtlijn en het nuttig effect ervan en laat hij na de vereiste concrete beoordeling te maken of de inkomsten van de onderneming uit deze bronnen ieder apart dan wel in samenhang bezien volstaan om eiseres en haar eventuele gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te moeten doen op de sociale bijstand van Nederland.
8.3.
Gelet op al het voorgaande heeft verweerder zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres duurzame inkomsten verwerft. De onder 7 weergegeven beroepsgronden slagen.
Hoorplicht
9. Eiseres betoogt dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
10.1.
Verweerder kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) slechts van het horen in bezwaar afzien, als er op voorhand redelijker-wijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
10.2.
Uit de Afdelingsuitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918 volgt dat uitgangspunt is dat verweerder een vreemdeling in bezwaar moet horen en dat dit uitgangspunt te meer geldt in zaken waarin er beslissingsruimte is en de beslissing sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval en waarbij een individuele belangenafweging moet worden gemaakt. Een uitzondering op de hoorplicht is als een bezwaar kennelijk ongegrond is. Toch zijn er ook in die situatie gevallen waarin het minder vanzelfsprekend is dat van een hoorzitting in bezwaar kan worden afgezien. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de situatie waarin een vreemdeling in de bezwaarfase nog niet alle relevante informatie en bewijsstukken heeft overgelegd die van hem worden verlangd. De vuistregel hierbij is dat naarmate een vreemdeling meer inspanningen heeft verricht om de benodigde informatie te verkrijgen en daarover met verweerder heeft gecommuniceerd, het meer in de rede ligt om hem uit te nodigen voor een hoorzitting. Als alle mee te wegen omstandigheden wijzen op een twijfelgeval, moet een vreemdeling worden gehoord.
10.3.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt gesteld dat, gelet op de motivering van het primaire besluit en hetgeen in bezwaar door eiseres is aangevoerd, er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit. De in 3.1 en 3.2 genoemde stukken zijn vóór het bestreden besluit verstrekt. Op dat moment was de (financiële) situatie van de onderneming van eiseres dus inzichtelijk en onderbouwd. Gelet op de in 6.3, 6.5 en 8.3 geconstateerde motiveringsgebreken heeft verweerder ten onrechte afgezien van het horen in bezwaar en ten onrechte dit bezwaar als kennelijk ongegrond aangemerkt. Dat eiseres in bezwaar geen concrete en onderbouwde redenen heeft gegeven waarom zij bepaalde informatie niet kan overleggen en dat zij niet gedurende de gehele procedure met verweerder heeft gecommuniceerd over haar pogingen om de verzochte informatie boven tafel te krijgen, kan in dit geval niet aan haar worden tegenwerpen. Zoals in 6.5 en 8.3 is overwogen was zij niet gehouden om ook de andere in paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000 en het aanvraagformulier genoemde stukken te overleggen. Alle voor de beoordeling benodigde stukken waren ten tijde van het bestreden besluit dus voorhanden. De onder 9 weergegeven beroepsgrond slaagt.
Conclusie
11. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikelen 3:2, 7:2 en 7:12 van de Awb.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, gelet op de aard en omvang van de gebreken. Verweerder zal opnieuw op het door eiseres gemaakte bezwaar moeten beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Meer specifiek zal verweerder de in 6.5 en 8.3 genoemde beoordeling alsnog moeten maken en daarover eiseres vooraf moeten horen. Daarbij zal verweerder niet alleen moeten bezien dat de onderneming in de jaren 2020 en 2021 een winst heeft behaald van € 30.429,-
en € 36.728,- maar dient hij daarbij ook de actuele financiële situatie van de onderneming (aan de hand van (onder meer) de in 3.3 genoemde stukken die zien op het jaar 2022) te betrekken. Verweerder moet immers beslissen op basis van de zich dan voordoende feiten en omstandigheden. Daarnaast dient hij rekening te houden met de omstandigheden dat de onderneming al sinds 2016 bestaat, dat de onderneming ondanks de coronacrisis overeind is gebleven en dat eiseres geen beroep heeft gedaan op publieke middelen.
Proceskosten en griffierecht
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door daar betaalde griffierecht van € 181,- moet vergoeden.
13. Omdat de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten gegrond verklaart, veroordeelt zij verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van
€ 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.