ECLI:NL:RBDHA:2021:13323

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
NL20.11497
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig nemen van besluit en tegen besluit van staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser had op 28 mei 2020 beroep ingesteld omdat er geen tijdig besluit was genomen op zijn aanvraag van 8 augustus 2018. De staatssecretaris heeft op 26 januari 2021 de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en een wettelijke dwangsom van € 1.442,- toegekend. Eiser heeft hiertegen apart beroep ingesteld, geregistreerd onder NL21.1462, dat op 8 maart 2021 ongegrond werd verklaard.

De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, omdat de staatssecretaris inmiddels een besluit heeft genomen. Eiser heeft geen belang meer bij de beoordeling van dit beroep, aangezien er al een uitspraak is gedaan op het afzonderlijke beroep tegen het besluit van 26 januari 2021. De rechtbank wijst erop dat de overschrijding van de wettelijke beslistermijn door de staatssecretaris niet leidt tot een recht op een dwangsom, omdat de rechtbank niet eerder dan bij deze uitspraak op het beroep heeft beslist.

De rechtbank verklaart ook het beroep tegen het besluit van 26 januari 2021 niet-ontvankelijk, omdat eiser hiertegen al een afzonderlijk beroep heeft ingesteld. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, begroot op € 374,-, omdat de zaak van licht gewicht is en eiser een toevoeging heeft gekregen voor rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser kan binnen 6 weken een verzetschrift indienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.11497

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 28 mei 2020 heeft eiser digitaal beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 8 augustus 2018.
Verweerder heeft op 9 juni 2020 een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 26 januari 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens heeft verweerder aan eiser een wettelijke dwangsom ter hoogte van € 1.442,- toegekend.
Tegen dit besluit heeft eiser apart beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder het zaaknummer NL21.1462.
Bij uitspraak van 8 maart 2021 heeft de rechtbank Den Haag dit beroep ongegrond verklaard.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
3. Op grond van artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan een termijn gebonden.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan
schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4. Nu verweerder op 26 januari 2021 alsnog een besluit op de asielaanvraag van eiser heeft genomen, heeft eiser volgens vaste rechtspraak geen belang meer bij de beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. [1] Eiser betoogt echter dat hij nog altijd een belang heeft bij de beoordeling van dit beroep, omdat aan hem een rechtelijke dwangsom voor de periode van 1 oktober 2021 tot 26 januari 2021 moet worden toegekend.
5. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb kan de rechtbank aan zijn uitspraak op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit een nadere dwangsom verbinden voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
6. In de onderhavige beroepsprocedure van eiser is echter geen toepassing gegeven aan artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb. De rechtbank heeft immers niet eerder dan bij deze uitspraak op het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit beslist. Nu de rechtbank verweerder niet heeft opgedragen om binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser op straffe van een nadere dwangsom, kan verweerder aan eiser geen rechterlijke dwangsom verschuldigd zijn. Om die reden ziet de rechtbank in de verschuldigdheid van een rechterlijke dwangsom geen grond gelegen om een belang van eiser bij de beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit aan te nemen. Het feit dat de rechtbank niet de wettelijke termijn heeft gehaald, kan niet tot een ander oordeel leiden, hoe begrijpelijk het ook is dat eiser zich hierdoor benadeeld voelt. Hierbij is van belang dat de genoemde termijn een termijn van orde is en geen fatale termijn die bij overschrijding recht geeft op het – in strijd met het wettelijk systeem – met terugwerkende kracht bepalen van dwangsommen. De rechtbank verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan ook niet-ontvankelijk.
7. Nu de wettelijke beslistermijn door verweerder is overschreden en pas na overschrijding van deze termijn een besluit op de aanvraag van eiser is genomen, ziet de rechtbank wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 374,- (1 punt x factor 0,5 x € 748,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, nu dit geding slechts betrekking heeft op de vraag of de beslistermijn is overschreden. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
8. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Nu eiser tegen het inhoudelijke besluit tevens afzonderlijk beroep heeft ingesteld en daarop door deze rechtbank op 8 maart 2021 een uitspraak is gedaan, bestaat hierbij evenwel vanaf dat moment geen belang meer. De rechtbank zal het beroep voor zover het gericht is tegen het alsnog genomen besluit dan ook niet-ontvankelijk verklaren.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 26 januari 2021 niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van
  • € 374,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3348).