ECLI:NL:RBDHA:2022:14522

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
NL22.6478 en NL22.6479
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake asielaanvragen en dwangsommen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 15 december 2022, zijn eisers, [eiser] en [eiseres], mede namens hun minderjarige kinderen, in beroep gegaan tegen het niet tijdig nemen van besluiten door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun asielaanvragen. De aanvragen zijn op 27 september 2021 ingediend, maar de staatssecretaris heeft pas op 11 juli 2022 besloten om de aanvragen in te willigen en verblijfsvergunningen asiel te verlenen. Eisers hebben op 12 juli 2022 gereageerd op deze besluiten en het beroep gehandhaafd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn op 27 maart 2022 is verstreken en dat eisers op 29 maart 2022 de staatssecretaris in gebreke hebben gesteld. Aangezien de staatssecretaris na de overschrijding van de termijn alsnog heeft beslist, heeft de rechtbank geoordeeld dat eisers geen procesbelang meer hebben bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van besluiten. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft gesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is op basis van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze wet niet in strijd is met het Unierechtelijke beginsel van effectieve rechtsbescherming. Het beroep tegen de besluiten van 11 juli 2022 is kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 379,50, omdat de zaak van licht gewicht is en slechts één beroepschrift is ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.6478 en NL22.6479

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] en [eiseres] , mede namens haar minderjarige kinderen, eisers

V-nummers: [v-nummer 1] en [v-nummer 2]
(gemachtigde: mr. S. Thelosen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 13 april 2022 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten door verweerder op hun asielaanvragen [1] van 27 september 2021.
Bij besluiten van 11 juli 2022 (de besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers ingewilligd en aan hen verblijfsvergunningen asiel verleend.
Op 12 juli 2022 hebben eisers gereageerd op deze besluiten en het beroep gehandhaafd.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van de wet in deze zaak niet nodig is. [2]
Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op zijn aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [3]
3. De rechtbank stelt vast dat in beide zaken de wettelijke beslistermijn op 27 maart 2022 is verstreken en dat eisers bij fax van 29 maart 2022, ontvangen door verweerder op dezelfde dag, hebben medegedeeld dat verweerder in gebreke is om tijdig besluiten te nemen op hun aanvragen. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eisers op 13 april 2022 beroep hebben ingesteld.
4. De rechtbank stelt ook vast dat verweerder bij de besluiten alsnog op de aanvragen van eisers heeft beslist. Volgens vaste rechtspraak betekent dit dat eisers geen belang meer hebben bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van de besluiten. [4] De rechtbank verklaart het beroep voor zover dat gericht is tegen het niet tijdig beslissen daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Aangezien de wettelijke beslistermijn is overschreden en verweerder pas na overschrijding van deze termijn besluiten heeft genomen, veroordeelt de rechtbank verweerder in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 0,5). [5] De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat het alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Nu gemachtigde één beroepschrift heeft ingediend namens eisers zal de rechtbank ook slechts eenmaal proceskostenvergoeding aanbieden. Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Het beroep gericht tegen de alsnog genomen besluiten
6. Tenzij geheel aan het beroep tegemoetgekomen wordt, heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van besluiten mede betrekking op de alsnog genomen besluiten. [6] De rechtbank overweegt dat verweerder niet volledig aan het beroep van eisers tegemoet is gekomen. Eisers zijn het er namelijk niet mee eens dat verweerder aan hen geen bestuurlijke dwangsommen heeft uitgekeerd. Het beroep richt zich daarom mede tegen de besluiten.
7. In de besluiten heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij, gelet op de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (de Tijdelijke wet), geen dwangsom verschuldigd is.
8. De rechtbank overweegt dat in de Tijdelijke wet - zoals deze geldt vanaf 11 juli 2021 - is neergelegd dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. [7] Op 30 november 2022 heeft de hoogste bestuursrechter geoordeeld dat de Tijdelijke wet - voor zover daarin is uitgesloten dat verweerder een dwangsom verbeurt indien hij na een ingebrekestelling niet tijdig een besluit neemt op een asielaanvraag - niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel, het Unierechtelijke beginsel van effectieve rechtsbescherming en het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel. [8] Dit betekent dat verweerder in de besluiten terecht heeft vastgesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsommen aan eisers heeft verbeurd.
9. De rechtbank verklaart het beroep voor zover het gericht is tegen de alsnog genomen besluiten kennelijk ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover het gericht is tegen het niet tijdig nemen van de besluiten op de asielaanvragen van eisers niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover het gericht is tegen de besluiten van 11 juli 2022 ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr.M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Aanvragen als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie de artikelen 6:2, aanhef en onder b, van de Awb en 6:12, eerste en tweede lid, van de Awb.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3348).
5.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
6.Artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
7.Artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Stb. 2020, 242).
8.Uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352).