ECLI:NL:RBDHA:2022:14522
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuursrechtelijke procedure inzake asielaanvragen en dwangsommen
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 15 december 2022, zijn eisers, [eiser] en [eiseres], mede namens hun minderjarige kinderen, in beroep gegaan tegen het niet tijdig nemen van besluiten door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun asielaanvragen. De aanvragen zijn op 27 september 2021 ingediend, maar de staatssecretaris heeft pas op 11 juli 2022 besloten om de aanvragen in te willigen en verblijfsvergunningen asiel te verlenen. Eisers hebben op 12 juli 2022 gereageerd op deze besluiten en het beroep gehandhaafd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn op 27 maart 2022 is verstreken en dat eisers op 29 maart 2022 de staatssecretaris in gebreke hebben gesteld. Aangezien de staatssecretaris na de overschrijding van de termijn alsnog heeft beslist, heeft de rechtbank geoordeeld dat eisers geen procesbelang meer hebben bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van besluiten. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft gesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is op basis van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze wet niet in strijd is met het Unierechtelijke beginsel van effectieve rechtsbescherming. Het beroep tegen de besluiten van 11 juli 2022 is kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 379,50, omdat de zaak van licht gewicht is en slechts één beroepschrift is ingediend.