ECLI:NL:RVS:2019:2663

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
1 augustus 2019
Zaaknummer
201903399/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep asielaanvraag vreemdeling niet in behandeling genomen door staatssecretaris

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, die op 23 april 2019 een asielaanvraag van een vreemdeling gegrond verklaarde. De vreemdeling had op 20 maart 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, wat leidde tot het hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 1 augustus 2019 het hoger beroep gegrond verklaard. De rechtbank werd in haar uitspraak vernietigd, en de Afdeling heeft het besluit van de staatssecretaris van 20 maart 2019 opnieuw getoetst. De vreemdeling voerde aan dat zij en haar dochter psychisch lijden onder de situatie, en dat haar dochter medische zorg nodig heeft die in Italië niet beschikbaar zou zijn. De staatssecretaris stelde echter dat de vreemdeling zich tot de Italiaanse autoriteiten kan wenden voor hulp en dat de medische zorg in Italië vergelijkbaar is met die in Nederland.

De Afdeling oordeelde dat de vreemdeling niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen en dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De beroepsgrond van de vreemdeling faalde, en de Afdeling kwam niet toe aan andere beroepsgronden die door de rechtbank al waren beoordeeld. Uiteindelijk werd het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201903399/1/V3.
Datum uitspraak: 1 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 23 april 2019 in zaak nr. NL19.6459 in het geding tussen:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind,
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 23 april 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Stap, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in de grieven opgeworpen rechtsvraag over de opvang in Italië van gezinnen met minderjarige kinderen na overdracht krachtens de Dublinverordening (PB 2013, L 180) heeft de Afdeling bij uitspraak van 12 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1861, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft, volgt dat de grieven slagen.
2.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 20 maart 2019 toetsen in het licht van de daartegen bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na wat hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
3.    De vreemdeling heeft in beroep betoogd dat de staatssecretaris haar asielaanvraag in behandeling had moeten nemen. Zij ligt in een echtscheiding met haar man en hij is op zoek naar haar. Zij en haar dochter hebben hier psychisch onder te lijden. Ook heeft haar dochter verschillende allergieën en staat zij onder medische behandeling. In Italië zullen zij hiervoor geen adequate zorg en ondersteuning krijgen, aldus de vreemdeling.
3.1.    Over de gestelde problemen van de vreemdeling met haar echtgenoot heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat zij zich bij voorkomende problemen tot de Italiaanse autoriteiten kan wenden. Over de medische problemen van haar dochter en de psychische problemen van hen beiden heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat zij deze niet met stukken hebben gestaafd en dat in Italië dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden aanwezig zijn als in Nederland. Met de verwijzing naar een brief van VluchtelingenWerk waaruit blijkt dat de psychologische ondersteuning in de CAS-opvangcentra drastisch is verminderd, heeft de vreemdeling niet aannemelijk gemaakt dat dergelijke hulp voor haar niet beschikbaar is. De staatssecretaris heeft zich dus in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de omstandigheden die de vreemdeling heeft aangevoerd geen aanleiding vormen om de asielaanvraag in behandeling te nemen.
De beroepsgrond faalt.
4.    Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgrond komt de Afdeling niet toe. Over die grond is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die grond, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop deze betrekking heeft, en wat in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgrond valt daarom buiten het geding.
5.    Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 23 april 2019 in zaak nr. NL19.6459;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2019
373-846.