ECLI:NL:RBDHA:2019:10583

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
9 oktober 2019
Zaaknummer
NL19.21617
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië in het kader van mensenhandel

In deze zaak heeft eiseres op 24 september 2019 in Nederland aangifte gedaan van mensenhandel. De rechtbank Den Haag behandelt de asielaanvraag van eiseres, die de Nigeriaanse nationaliteit heeft, en die verzoekt om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 25 september 2019 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank overweegt dat de mogelijkheid van een verblijfsvergunning op grond van het beleid inzake slachtoffers van mensenhandel geen rol speelt bij de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank stelt vast dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag en dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat Italië zijn internationale verplichtingen niet zal nakomen. Eiseres voert aan dat zij als kwetsbare vreemdeling moet worden aangemerkt en dat overdracht aan Italië zal leiden tot schending van haar rechten onder het EVRM. De rechtbank oordeelt echter dat de Staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij zonder aanvullende garanties in Italië geen toegang heeft tot adequate zorg of opvang. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.21617

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. Y.E. Verkouter),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.F.M. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling ervan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.21618, plaatsgevonden op 25 september 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. I.M. van Kuilenburg, die waarneemt voor haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum eiseres] en heeft de Nigeriaanse nationaliteit.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
3. Eiseres voert aan dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Italië komt volgens eiseres zijn internationale verdragsverplichtingen niet na, waardoor overdracht aan Italië leidt tot schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de artikelen 1 en 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). Ter onderbouwing van haar stelling wijst eiseres op het rapport van de Schweizerische Flüchtlinghilfe (SFH) van 8 mei 2019 en het AIDA-rapport van 16 april 2019. Deze beroepsgrond faalt.
3.1.
Uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat uitgangspunt voor haar niet opgaat. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) (uitspraak ECLI:NL:RVS:2018:4131) maken de algemene omstandigheden in het Italiaanse opvangsysteem niet dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan . Ook in meer recente uitspraken heeft de Afdeling dit bevestigd (zie onder meer de uitspraken van 8 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1085, 13 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1526, 1 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2663, en 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2957). In de uitspraak van 12 juni 2019 heeft de Afdeling tevens geoordeeld dat dit ook geldt voor kwetsbare personen.
3.2.
Eiseres heeft gewezen op het AIDA-rapport van 16 april 2019. De Afdeling heeft in onder meer de uitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1861) geoordeeld dat de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië tekortkomingen kennen, maar dat uit dit rapport niet volgt dat in Italië sprake is van zodanig ernstige aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ook volgt niet uit het AIDA-rapport dat een fictief claimakkoord in alle gevallen betekent dat geen opvang meer wordt verleend. Voor zover de Afdeling het rapport van de SFH nog niet eerder heeft betrokken, schept deze informatie geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië dan zoals door de Afdeling beoordeeld. Het rapport ziet op dezelfde periode als waarover de Afdeling zich in de uitspraak van 12 juni 2019 al heeft uitgelaten. Ter zitting heeft eiseres nog gewezen op meer recente informatie van de SFH, van 23 september 2019. Ook deze informatie biedt naar het oordeel van de rechtbank geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië dan door de Afdeling in voornoemde uitspraken is beoordeeld.
4. Eiseres voert aan dat zij als kwetsbare vreemdeling moet worden aangemerkt in de zin van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, van 4 november 2014 (nr. 29217/12). Overdracht aan Italië zal in haar persoonlijke geval leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM, dan wel artikel 4 van het Handvest. Deze beroepsgrond faalt.
4.1.
Door toedoen van (handlangers van) de reisagent is zou eiseres in Italië gedwongen in de prostitutie zijn beland. Bij terugkeer naar Italië vreest zij opnieuw voor deze mensen en voor gedwongen prostitutie. Aangifte doen of het verkrijgen van adequate zorg en hulp is, aldus eiseres, in Italië niet mogelijk. Zij wijst in dit verband op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen inzake C.K. tegen Slovenië van 16 februari 2017 (ECLI:EU:C:2017:127), het verslag van de Special Reporter on contemporary forms of slavery, van 25 juli 2019 (www.ecoi.net) en de interim measures van het EHRM van 6, 16 en 17 september 2019. Verder wijst zij op de tussenuitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 28 juni 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:6493), waarbij de rechtbank het UNHCR heeft gevraagd nader onderzoek te doen. Tevens wijst eiseres erop dat zij op 24 september 2019 in Nederland aangifte heeft gedaan van mensenhandel.
4.2
Verweerder stelt zich, naar het oordeel van de rechtbank, terecht op het standpunt dat hij er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit mag gaan dat Italië zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Daarbij komt dat de Terugkeerrichtlijn, de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn ook gelden ten aanzien van de asielprocedure in Italië. Voor zover eiseres meent dat Italië handelt in strijd met deze richtlijnen en de waarborgen die hieruit voortvloeien, geldt als uitgangspunt dat zij daarover behoort te klagen in Italië. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat voor haar die mogelijkheid niet bestaat.
4.3.
Eiseres stelt dat zij als alleenstaande vrouw in Italië slachtoffer is geworden van gedwongen prostitutie en dat zij inmiddels in Nederland aangifte heeft gedaan van mensenhandel. Zij heeft echter niet (met documenten) aangetoond dat zij zonder aanvullende individuele garanties in Italië geen toegang heeft tot adequate zorg of tot opvangvoorzieningen. In het geval zich problemen voordoen in Italië, zoals (seksuele) uitbuiting en dwangarbeid, kan eiseres zich wenden tot de Italiaanse autoriteiten of de daartoe geëigende instanties om daarvan aangifte te doen en hulp te vragen. Uit het verslag van de Special Reporter van 25 juli 2019 blijkt weliswaar dat de situatie voor migranten in Italië zorgelijk is en dat een risico bestaat op (seksuele) uitbuiting en dwangarbeid, waartegen de overheid niet in alle gevallen adequate bescherming biedt, maar dit betekent nog niet dat de Italiaanse autoriteiten in het geheel niet in staat of niet bereid zijn eiseres te helpen, of dat het doen van aangifte in Italië niet mogelijk of bij voorbaat kansloos is.
4.4.
Het beroep op de tussenuitspraak van de zittingsplaats Den Bosch van 28 juni 2019 kan niet slagen, omdat deze uitspraak geen raakvlakken heeft met de situatie van eiseres. In die uitspraak gaat het over de vraag of de wijze waarop de opvanglocaties zijn ingericht voldoet aan de eisen voor gezinnen met minderjarige kinderen. Eiseres is een alleenstaande vrouw zonder kinderen. Bovendien is vooralsnog onduidelijk of de UNHCR daadwerkelijk bereid is onderzoek te gaan doen. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de UNHCR wel heeft gereageerd, maar dat de rechtbank de reactie nog niet aan verweerder bekend heeft gemaakt. Ook het beroep op het arrest C.K. tegen Slovenië van 16 februari 2017 kan niet slagen. Eiseres heeft niet aangevoerd dat zij medische klachten heeft, zodat in haar geval niet is gebleken van een situatie als bedoeld in dit arrest.
4.5.
De interim measures waarop eiseres heeft gewezen leiden evenmin tot de conclusie dat Italië jegens eiseres zijn internationale verplichtingen niet zal nakomen. De measures van 6 september en 16 september 2019 zien op gezinnen met kinderen. Ze zijn daarom niet vergelijkbaar met de situatie van eiseres. De measure van 17 september 2019 betreft een alleenstaande vrouw, maar daarnaast is sprake van medische omstandigheden. Eiseres heeft echter geen medische problematiek aan de orde gesteld. Verder strekken de interim measures er slechts toe de overdracht van de betrokkenen op te schorten in afwachting van de beantwoording van gestelde vragen. Zij leiden dus niet zonder meer tot de conclusie dat Italië zijn internationale verplichtingen (jegens eiseres) niet zal nakomen.
5. Eiseres voert aan dat zij op 24 september 2019 in Nederland aangifte heeft gedaan van mensenhandel. Volgens verweerders beleid, neergelegd in paragraaf B8/3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), beoordelen de politie en het OM binnen vier werkweken na de aangifte of er voldoende opsporingsindicaties zijn, en of de aanwezigheid van eiseres in Nederland noodzakelijk moet worden geacht in het belang van de opsporing en vervolging. Eiseres is van mening dat zij in afwachting hiervan niet aan Italië kan worden overgedragen. Deze beroepsgrond faalt.
5.1.
Ter zitting heeft verweerder gesteld dat eiseres de uitslag van de screening door het OM in Nederland mag afwachten en daarbij toegezegd dat zij in afwachting daarvan niet zal worden overgedragen. De termijn voor de overdracht loopt uiterlijk af op 24 januari 2020. Op dit moment valt niet uit te sluiten dat eiseres een (tijdelijke) verblijfsvergunning zal krijgen grond van het beleid inzake slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel, zoals neergelegd in paragraaf B8/3.1 van de Vc. Bij de beoordeling van haar asielaanvraag speelt die mogelijkheid echter geen rol. Of er kans bestaat op een B8-verblijfsvergunning dan wel of er andere redenen zijn die aan overdracht in de weg staan moet beoordeeld worden als een datum en tijdstip voor de overdracht zijn aangezegd en aan de hand van de situatie op dat moment.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.