201809308/1/A2.
Datum uitspraak: 19 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 oktober 2018 in zaak nr. 17/4972 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2009 herzien naar nihil.
Bij besluit van 5 juli 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen opnieuw besloten op het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar en dit ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 oktober 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2019, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. C.M. Bergman, advocaat te Den Haag, en drs. J.G.C. van de Werken, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] stelt dat hij in 2009 voor zijn twee kinderen gebruik heeft gemaakt van gastouderopvang, van januari tot maart 2009 door tussenkomst van het [gastouderbureau A] en vanaf die maand tot en met eind 2009 door tussenkomst van het [gastouderbureau B]. Hij heeft voor de gastouderopvang een bedrag van in totaal € 13.903,00 aan voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen.
2. Bij brief van 22 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] verzocht om betalingsbewijzen en kopieën van de met de gastouderbureaus gesloten overeenkomsten over 2009 te verstrekken. Omdat een reactie hierop uitbleef, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2009 bij het besluit van 1 juli 2014 herzien naar nihil.
3. Het hiertegen gerichte herzieningsverzoek van [appellant] van 25 juli 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aangemerkt als bezwaar. Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard bij besluit van 4 juli 2016. [appellant] heeft hiertegen beroep ingesteld. Hangende het beroep heeft de Belastingdienst/Toeslagen dit besluit vervangen door het besluit van 16 oktober 2016, waarin het bezwaar tegen de nihilstelling van het voorschot kennelijk ongegrond is verklaard.
4. De rechtbank heeft bij uitspraak van 29 november 2016 het beroep tegen het besluit van 4 juli 2016 niet-ontvankelijk verklaard, het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 16 oktober 2016 wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen binnen zes weken na ontvangst van de aanvullende gronden van [appellant] een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
5. Bij het besluit van 5 juli 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen uitvoering gegeven aan de uitspraak. Het bezwaar tegen de nihilstelling van het voorschot is opnieuw ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat de overeenkomsten die [appellant] heeft overgelegd niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen. Hij heeft ook geen stukken overgelegd waarmee de kosten van kinderopvang over 2009 zijn aangetoond, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
6. De rechtbank heeft het hiertegen ingestelde beroep van [appellant] bij de uitspraak van 19 oktober 2018 ongegrond verklaard.
Hoger beroep
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij voor een herzieningsverzoek op grond van artikel 21a van de Awir niet gehouden is nieuwe feiten en omstandigheden aan te voeren.
8. Verder betoogt hij dat de overeenkomsten voldoen aan de vereisten van artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling). Volgens [appellant] heeft de rechtbank hem ten onrechte tegengeworpen dat de overeenkomst voor de kinderopvang in de periode van 1 januari 2009 tot 1 maart 2009 (hierna: de eerste overeenkomst) niet is ondertekend door het gastouderbureau [gastouderbureau A]. Uit de omstandigheden van het geval blijkt volgens [appellant] immers duidelijk dat uitvoering is gegeven aan de overeenkomst. Volgens [appellant] is artikel 11 van de Regeling hem ook ten onrechte tegengeworpen, omdat die bepaling alleen verplichtingen oplegt aan het gastouderbureau en niet aan de vraagouder.
9. [appellant] betoogt tevens dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de kosten van kinderopvang niet zijn vast te stellen. Hij stelt dat hij enkele betalingen heeft gedaan en dat daaruit de afspraken over de kosten blijken. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de stukken over de kosten eerst bij brief van 22 april 2014, bijna vijf jaar na het toeslagjaar, bij hem opgevraagd, toen hij niet meer over alle stukken beschikte. Hiermee moet volgens [appellant] rekening worden gehouden.
10. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de kosten van kinderopvang niet slechts kunnen worden voldaan door de betaling van een geldsom, maar ook door een tegenprestatie die niet van financiële aard is. Hij leidt dit af uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet kinderopvang (Kamerstukken II 2001/02, 28 447, nr. 3, blz. 10 en 11) en uit een brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer van 18 februari 2014 (referentie 2014-0000014864). [appellant] stelt dat zijn tegenprestatie bestond uit betaling van kosten in de huishouding, althans een bijdrage in de opvangkosten/behoeften van de kinderen.
11. [appellant] betoogt tot slot dat als wordt geoordeeld dat onvoldoende is bewezen dat de eigen bijdrage is voldaan, deze overeenkomstig de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1927, als een schenking moet worden beschouwd. Beoordeling
Toepasselijke regelgeving
11.1. Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak, die daarvan geacht wordt deel uit te maken.
11.2. In deze procedure ligt de vraag voor of de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 terecht heeft herzien naar nihil. Op de herziening van een voorschot is artikel 16, vierde lid, van de Awir van toepassing. Artikel 21a van de Awir is niet van toepassing op voorschotten, maar geldt bij een toekenning van een tegemoetkoming of een herziening ervan, hetgeen hier niet aan de orde is. Het betoog van [appellant] over artikel 21a van de Awir wordt dus alleen al daarom niet gevolgd.
Overeenkomsten
11.3. In artikel 52, gelezen in samenhang met artikel 56, tweede lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidden in het toeslagjaar 2009, is neergelegd dat de kinderopvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van een gastouderbureau en de ouder. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4565), bestaat geen aanspraak op een voorschot kinderopvangtoeslag, indien geen overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko de basis voor de opvang vormt. Dit betekent, mede gelet op de inlichtingenplicht die in artikel 18, eerste lid, van de Awir is neergelegd, dat degene die stelt recht te hebben op een voorschot kinderopvangtoeslag, zoals [appellant], dat aan de hand van een schriftelijke overeenkomst met de houder van een gastouderbureau moet aantonen. Die overeenkomst moet de gegevens, vermeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, bevatten op basis waarvan de aanspraak op en de hoogte van de kinderopvangtoeslag kunnen worden bepaald (uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:938). 11.4. De eerste overeenkomst is niet ondertekend door het gastouderbureau [gastouderbureau A]. De Belastingdienst/Toeslagen kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de ondertekening door het gastouderbureau van belang is, om aan te tonen dat de vraagouder daadwerkelijk een overeenkomst heeft gesloten met het gastouderbureau. Zoals de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting naar voren heeft gebracht, kunnen dergelijke overeenkomsten namelijk ook van het internet worden gedownload. Omdat een handtekening van het gastouderbureau op de door [appellant] overgelegde overeenkomst ontbreekt, heeft hij niet aangetoond dat hij met het gastouderbureau [gastouderbureau A] een overeenkomst heeft gesloten die voor de periode van 1 januari tot 1 maart 2009 de basis van de gastouderopvang vormt.
11.5. In de overeenkomsten met dagtekening 1 maart 2009 en 11 augustus 2009, waarin [gastouderbureau B] als gastouderbureau is vermeld en [gastouder A] onderscheidenlijk [gastouder B] als gastouders zijn opgenomen, zijn het aantal uren gastouderopvang per kind en de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur niet vermeld. De overeenkomsten voldoen dus niet aan de vereisten van artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling. Bovendien is de overeenkomst van 11 augustus 2009 niet ondertekend door het gastouderbureau [gastouderbureau B].
11.6. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3264), is voor het bepalen van de hoogte van de kinderopvangtoeslag echter zowel van belang welke afspraken in een schriftelijke overeenkomst over de kinderopvang zijn neergelegd als welke kosten daadwerkelijk gefactureerd zijn. De Belastingdienst/Toeslagen mag niet aan de ouder tegenwerpen dat de overeenkomst niet alle vereiste gegevens bevat, indien uit de overige overgelegde stukken duidelijk blijkt dat de kinderen zijn opgevangen, voor hoeveel uur en tegen welk tarief, en dat de kosten voor de opvang tijdig en volledig zijn voldaan, aldus de uitspraak van 29 november 2017. In het hiernavolgende zal de Afdeling daarom beoordelen of uit de stukken blijkt dat de kinderen van [appellant] zijn opgevangen, wat de kosten daarvoor zijn geweest en of hij die kosten tijdig en volledig heeft voldaan. Kosten
11.7. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:211), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, zoals [appellant], moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. Het is diens verantwoordelijkheid om daartoe een deugdelijke administratie bij te houden. Aan die verplichting doet niet af dat ook op het gastouderbureau een verplichting rust om een deugdelijke administratie bij te houden. Dat [appellant] de stukken over de kosten niet over kan leggen, dient gegeven zijn inlichtingenplicht voor zijn rekening te blijven. 11.8. Een vraagouder of zijn partner dient altijd zelf een deel van de kosten van kinderopvang te betalen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3913), geeft het aandeel dat de ouders, naar draagkracht, van de kosten van kinderopvang dragen, uitdrukking aan de eigen verantwoordelijkheid van ouders voor de opvoeding en opvang van hun kinderen en zorgt dit ervoor dat ouders afwegingen maken over de omvang van het gebruik. De wetgever heeft het eigen aandeel in de kosten mede bedoeld als een prikkel om het aantal gedeclareerde uren kinderopvang te beperken, aldus de uitspraak van 23 december 2015. 11.9. [appellant] heeft bankafschriften overgelegd waaruit een girale betaling van 30 maart 2009 van hem aan [gastouder A] blijkt van € 2.256,00 en een girale betaling van 9 oktober 2009 van hem aan [gastouder B] blijkt van € 4.880,00. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat aan deze bankafschriften niet het door [appellant] gewenste gewicht kan worden gehecht. De girale betalingen bedragen in totaal minder dan het bedrag van € 13.903,00 dat de Belastingdienst/Toeslagen aan voorschotten heeft overgemaakt. [appellant] heeft met de betalingsbewijzen dus niet aangetoond dat hij zelf kosten van kinderopvang heeft gemaakt. Bovendien heeft [appellant] niet met een jaaropgave of facturen aangetoond welke kosten van kinderopvang bij hem in rekening zijn gebracht. Onduidelijk is of de kinderen in 2009 zijn opgevangen, voor hoeveel uur en tegen welk tarief. Omdat [appellant] de kosten van kinderopvang niet heeft aangetoond, heeft hij ook niet aangetoond dat hij de totale kosten heeft voldaan.
Geldelijke betalingen
11.10. Het betoog dat geen verplichting bestaat de eigen bijdrage in geldelijke betalingen te voldoen heeft de Afdeling reeds eerder verworpen (bijvoorbeeld in de uitspraken van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:594, 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1564, 6 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1850). De Afdeling ziet geen grond om in dit geval tot een ander oordeel te komen. Schenking
11.11. [appellant] betoogt ook tevergeefs dat de kosten van kinderopvang moeten worden geacht te zijn geschonken. De Afdeling heeft eerder overwogen (onder meer in de door [appellant] genoemde uitspraak van 13 november 2013 en in de uitspraak van 21 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1621), dat doel en strekking van de regeling tot het toekennen van kinderopvangtoeslag zich ertegen verzetten dat bij verrekening van de schenking met de eigen bijdrage aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat, nu door de wetgever is bedoeld dat de kosten van de opvang daadwerkelijk door de vraagouder moeten zijn gedragen om voor toeslag in aanmerking te kunnen komen. [appellant] heeft de kosten van de kinderopvang niet aangetoond en daarmee evenmin aangetoond dat hij de kosten heeft gedragen. 11.12. Het betoog faalt.
Conclusie
12. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank [appellant] terecht tegengeworpen dat de overgelegde overeenkomsten niet de vereiste gegevens bevatten en de totale kosten van kinderopvang niet zijn vast te stellen. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 heeft herzien naar nihil.
13. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Van Ravels w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2019
615.
BIJLAGE
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 16
(…)
4. De Belastingdienst kan het voorschot herzien.
Artikel 18
1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Wet kinderopvang
Artikel 5
1. Een ouder heeft aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang jegens de gemeente of jegens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Artikel 7
De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1° het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2° de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3° de soort kinderopvang.
Artikel 52
Kinderopvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Artikel 56
(…)
2. De artikelen 52, 53 en 54 zijn van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau.
Regeling wet kinderopvang
Artikel 11
(…)
2. De administratie van een kindercentrum bevat de volgende gegevens:
(…)
g. afschriften van alle met ouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de soort kinderopvang waarop de overeenkomst betrekking heeft, de voor die kinderopvang te betalen prijs per uur, naam, geboortedatum en adres van het kind, het aantal uren kinderopvang per jaar en de duur van de overeenkomst.