ECLI:NL:RVS:2014:4565

Raad van State

Datum uitspraak
17 december 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
201400751/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om de herziening van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen voor de jaren 2008 en 2009. Bij besluiten van 15 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van appellante sub 1 over het jaar 2008 herzien en vastgesteld op nihil, evenals het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2009. Appellante sub 1 heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft op 19 december 2013 de beroepen van appellante sub 1, appellant sub 2 en appellant sub 3 tegen de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen afgewezen. Tegen deze uitspraak hebben de appellanten hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 6 oktober 2014 behandeld. De appellanten hebben betoogd dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte heeft gesteld dat zij geen recht hadden op kinderopvangtoeslag, omdat zij niet konden aantonen dat de opvang heeft plaatsgevonden via een geregistreerd gastouderbureau. De Afdeling heeft overwogen dat de appellanten niet voldoende bewijs hebben geleverd dat de opvang op basis van een overeenkomst heeft plaatsgevonden, zoals vereist door de Wet kinderopvang en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.

De hoger beroepen van appellante sub 1 en appellant sub 2 zijn ongegrond verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan appellant sub 3, die zijn hoger beroep heeft ingetrokken nadat de Belastingdienst/Toeslagen hem tegemoet was gekomen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en de Belastingdienst/Toeslagen moet de gemaakte proceskosten van appellant sub 3 vergoeden.

Uitspraak

201400751/1/A2.
Datum uitspraak: 17 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellante sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2013 in zaak nrs. 12/5926, 12/5617, 12/5654 en 13/135 in de gedingen tussen:
[persoon], [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 15 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante sub 1] over het jaar 2008 herzien en vastgesteld op nihil onderscheidenlijk het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante sub 1] over het jaar 2009 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 1 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 31 oktober 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen dit besluit ingetrokken voor wat betreft de kinderopvangtoeslag over het jaar 2008, het door [appellante sub 1] tegen het besluit van 15 september 2012 gemaakte bezwaar in zoverre gegrond verklaard en dat besluit hersteld naar de definitieve berekening van 1 augustus 2011, waarbij de toeslag over het jaar 2008 was vastgesteld op € 1.660,00.
Bij onderscheiden besluiten van 4 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant sub 2] over het jaar 2008 herzien en vastgesteld op nihil onderscheidenlijk het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant sub 2] over het jaar 2009 herzien en op € 1.051,00 gesteld.
Bij besluit van 8 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 31 oktober 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen besloten dit besluit te wijzigen voor wat betreft de kinderopvangtoeslag over het jaar 2008, het door [appellant sub 2] tegen het besluit van 4 september 2012 gemaakte bezwaar in zoverre gegrond verklaard en te kennen gegeven een nieuw besluit te zullen nemen waarbij zal worden uitgegaan van de gegevens die zijn gehanteerd bij de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag over het jaar 2008.
Bij besluit van 17 oktober 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant sub 3] over het jaar 2010 herzien en op € 4.312,00 gesteld.
Bij besluit van 11 december 2012 heeft de Belastingdienst het door [appellant sub 3] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2013 heeft de rechtbank onder meer het door [appellante sub 1] tegen het besluit van 1 november 2012 en het door [appellant sub 2] tegen het besluit van 8 november 2012 ingestelde beroep niet-ontvankelijk, de van rechtswege ontstane beroepen tegen de besluiten van 31 oktober 2013 ongegrond en het door [appellant sub 3] tegen het besluit van 11 december 2012 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2014, waar [appellante sub 1], bijgestaan door mr. E. Yeniasci, advocaat te Eindhoven, [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. N. Köse-Albayrak, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam voor die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang jegens de gemeente of jegens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 geschiedt opvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. Aan de besluiten van 1 en 8 november 2012 en 11 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat onderscheidenlijk [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opvang in onderscheidenlijk 2008, 2009 en 2010 door tussenkomst van een gastouderbureau op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgevonden en [appellante sub 1], [appellant sub 2] noch [appellant sub 3] heeft aangetoond dat betalingen als bedoeld in de Wko hebben plaatsgevonden.
3. In hoger beroep is slechts nog aan de orde of de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] over het jaar 2009 kon herzien en voor [appellante sub 1] op nihil kon stellen en voor [appellant sub 2] op nihil kon stellen voor zover de opvang heeft plaatsgevonden via [gastouderbureau] en het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant sub 3] over het jaar 2010 kon herzien en op € 4.312,00 kon stellen.
Het hoger beroep van [appellant sub 3]
4. Bij brief van 26 november 2014 heeft [appellant sub 3] het hoger beroep ingetrokken en de Afdeling verzocht de Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen in de bij haar opgekomen proceskosten.
4.1. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, in geval van intrekking van het hoger beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van die wet worden veroordeeld.
[appellant sub 3] heeft het hoger beroep ingetrokken, omdat de Belastingdienst/Toeslagen bij het besluit van 30 oktober 2014 de over 2010 vastgestelde kinderopvangtoeslag heeft herzien en op € 6.772,00 gesteld. Aldus is de Belastingdienst/Toeslagen [appellant sub 3] tegemoetgekomen, als bedoeld in voormeld artikel 8:75a van de Awb.
Het verzoek dient als gegrond op na te melden wijze te worden toegewezen.
De hoger beroepen van [appellante sub 1] en [appellant sub 2]
5. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de kinderopvang via [gastouderbureau] heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 19 oktober 2011 in zaak nr. 201102492/1/H2), bestaat geen aanspraak op een voorschot kinderopvangtoeslag, indien geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, de basis voor de opvang vormt. Ingevolge deze bepaling, gelezen in verbinding met artikel 18, eerste lid, van de Awir, moet degene die aanspraak op de toeslag maakt aan de hand van een akte van de overeenkomst met de houder van een gastouderbureau aantonen dat de opvang krachtens zodanige overeenkomst plaatsvindt. In de door [appellant sub 2] in bezwaar overgelegde overeenkomst, die volgens [appellant sub 2] tot bewijs van de kinderopvang dient, staat vermeld dat de opvang is aangevangen op 1 januari 2008. Dit strookt niet met de door [appellant sub 2] ingediende aanvraag, nu volgens deze aanvraag de opvang is aangevangen op 1 april 2009. Onder deze omstandigheden kan aan genoemde overeenkomst niet de waarde worden toegekend die [appellant sub 2] daaraan gehecht wenst te zien.
Het betoog faalt.
6. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank eraan is voorbijgegaan dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij geen kosten van kinderopvang hebben gehad.
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 24 augustus 2011 in zaak nr. 201102962/1/H2 volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is.
6.2. Volgens de door [appellant sub 2] overgelegde jaaropgave van [gastouderbureau] over het jaar 2009 bedragen de totale kosten voor kinderopvang € 15.317,10. [appellant sub 2] heeft een stuk overgelegd, waarin hij en de gastouder verklaren dat het gastouderbureau € 10.984,74 aan de gastouder heeft betaald en dat hij € 3.038,31 contant aan de gastouder heeft betaald. [appellant sub 2] heeft deze verklaring niet gestaafd met betaalbewijzen, zoals bewijzen van geldopnames in combinatie met kwitanties. Gelet hierop, heeft [appellant sub 2] niet aangetoond dat in 2009 de kosten van kinderopvang zijn betaald.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 2 april 2014 in zaak nr. 201209147/1/A2), bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Dit betekent dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant sub 2] geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag over het jaar 2009, voor zover de opvang heeft plaatsgevonden via [gastouderbureau]
6.3. Volgens de door [appellante sub 1] overgelegde jaaropgave over 2009 bedragen de kosten voor kinderopvang € 9.259,80. In beroep heeft [appellante sub 1] twaalf kwitanties overgelegd. Deze kwitanties vermelden elk een bedrag van € 425,00, wat het totaal aan kosten op € 5.100,00 brengt. Op 1 november 2011 heeft [appellante sub 1] een verklaring van haar en de gastouder overgelegd, waarin staat vermeld dat zij in 2009 aan de gastouder totaal € 2.892,46 contant heeft betaald. In deze verklaring is verder vermeld dat het gastouderbureau € 5.107,40 via de bank aan de gastouder heeft overgemaakt. Nu de door [appellante sub 1] aan de hand van door haar ingebrachte stukken betrokken standpunten met elkaar in tegenspraak zijn, kan hieraan niet de waarde worden gehecht die [appellante sub 1] daaraan gehecht wenst te zien. Dit betekent dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante sub 1] geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag over 2009.
6.4. De betogen falen.
7. [appellante sub 1] betoogt verder tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen in strijd heeft gehandeld met het evenredigheidsbeginsel. Nu geen aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat heeft de Belastingdienst/Toeslagen de toeslag van [appellante sub 1] terecht op nihil gesteld.
8. Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank er ten onrechte aan is voorbijgegaan dat hij aanspraak heeft op een tegemoetkoming in zijn proceskosten, omdat de Belastingdienst/Toeslagen in het besluit van 31 oktober 2013 het door hem gemaakte bezwaar tegen het besluit van 4 september 2012 dat ziet op de kinderopvangtoeslag over 2008 alsnog gegrond heeft verklaard, kan dit hem niet baten, nu hij dit verzoek niet tijdig heeft gedaan. Ingevolge artikel 7:15, derde lid, van de Awb, moet een dergelijk verzoek worden gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist en [appellant sub 2] heeft eerst in zijn hogerberoepschrift uitdrukkelijk te kennen gegeven een tegemoetkoming van in de in bezwaar gemaakte proceskosten te wensen.
Conclusie
9. De hoger beroepen van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] zijn ongegrond.
10. Voor een veroordeling van de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante sub 1] en [appellant sub 2] opgekomen proceskosten bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de hoger beroepen van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] ongegrond;
II. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.948,00 (zegge: negentienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant sub 3] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 283,00 (zegge: tweehonderddrieëntachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, griffier.
w.g. Borman w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2014
97-735.