ECLI:NL:RVS:2018:1565

Raad van State

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
201704912/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent het Gedrag voor lidmaatschap schietvereniging

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De aanvraag was ingediend ten behoeve van het lidmaatschap van een schietvereniging. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op basis van eerdere veroordelingen van [appellant] voor zedendelicten, waarbij hij op 10 juli 2012 was veroordeeld voor het bezit en/of verspreiding van kinderpornografie en verleiding van een minderjarige tot ontucht. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van [appellant] tegen de afwijzing ongegrond verklaard.

De Afdeling heeft de zaak op 25 april 2018 ter zitting behandeld, waarbij zowel [appellant] als de minister, vertegenwoordigd door mr. V.N. Chaudron, aanwezig waren. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het risico voor de samenleving bij het lidmaatschap van een schietvereniging, gezien de strafbare feiten van [appellant], te groot was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de belangen van [appellant] niet opwogen tegen het algemeen belang van de bescherming van de samenleving.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de afwijzing van de VOG een bestuursrechtelijk instrument is dat een preventief doel dient en geen sanctie inhoudt. De persoonlijke omstandigheden van [appellant] werden niet als voldoende geacht om de afwijzing te heroverwegen, gezien het risico dat zijn eerdere veroordelingen met zich meebrachten voor de uitoefening van de hobby waarvoor de VOG was aangevraagd.

Uitspraak

201704912/1/A3.
Datum uitspraak: 9 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 mei 2017 in zaak nr. 17/528 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie; thans: de minister voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van [appellant] om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) ten behoeve van het lidmaatschap van een schietvereniging afgewezen.
Bij besluit van 30 december 2016 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 mei 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2018, waar [appellant], en de minister, vertegenwoordigd door mr. V.N. Chaudron, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
[appellant] heeft op 7 september 2016 een aanvraag om afgifte van een VOG ingediend, omdat hij lid wil worden van [schietvereninging] in Bleiswijk.
De staatssecretaris heeft bij de beoordeling van de aanvraag van [appellant] de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG NP-RP 2013 (Stcrt. 2013, 5409, hierna: de beleidsregels). Daarnaast heeft de staatssecretaris het screeningsprofiel "lidmaatschap schietvereniging" van toepassing verklaard. De staatssecretaris heeft de aanvraag van [appellant] krachtens artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg) afgewezen, omdat uit het Justitieel Documentatie Systeem blijkt dat [appellant] op 10 juli 2012 is veroordeeld voor het bezit en/of verspreiding van kinderpornografie in de zin van artikel 240b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: het WvSr), meermalen gepleegd, en verleiding van een minderjarige tot ontucht in de zin van artikel 248a van het WvSr, meermalen gepleegd.
Objectief criterium
2.    De rechtbank heeft overwogen dat aan het objectieve criterium als bedoeld in paragraaf 3.2 van de beleidsregels is voldaan. De staatssecretaris heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het risico bestaat dat de door de schietvereniging ter beschikking gestelde wapens worden ingezet als machtsmiddel en dat het inzetten van een dergelijk machtsmiddel het risico op machtsmisbruik en daarmee het risico op het plegen van een zedendelict vergroot, aldus de rechtbank.
2.1.    [appellant] betoogt dat hij is veroordeeld voor een zedendelict dat hij in mei 2009 heeft gepleegd, maar dat het slachtoffer zei dat ze achttien was, dat hij niet tegen zijn veroordeling in beroep is gegaan en dat hij zijn taakstraf heeft uitgevoerd. [appellant] stelt daarnaast dat hij nooit meer dezelfde fout zal maken, omdat hij bij een tweede veroordeling zijn baan en huis zal kwijtraken en zijn moeder en gehandicapte broer niet meer kan ondersteunen. Volgens [appellant] valt voorts niet in te zien hoe hij wapens zou kunnen inzetten om een zedendelict te plegen, nu het niet toegestaan is de wapens buiten de schietvereniging mee te nemen en er daarnaast alleen mannen lid zijn van de schietvereniging. Verder stelt [appellant] dat hij bij de schietvereniging gebruik maakt van een luchtwapen en dat hij ook buiten de schietvereniging om op legale wijze een luchtwapen kan kopen. Tot slot betoogt [appellant] dat hij door de weigering van de staatssecretaris om over te gaan tot afgifte van een VOG wederom wordt gestraft.
2.2.    Zoals volgt uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 17 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4606), vereist de zinsnede 'indien herhaald' in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg geen beoordeling of een risico op recidive bestaat. Beoordeeld wordt of het strafbare feit op zichzelf bezien, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de bezigheid waarvoor een VOG is aangevraagd, zou verhinderen omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. Deze beoordeling staat derhalve los van de persoon van de aanvrager. Dat betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het in het kader van het objectieve criterium niet relevant is of de kans op herhaling van het zedendelict door [appellant] nihil is. Om dezelfde reden is ook niet relevant onder welke omstandigheden de strafbare feiten zijn gepleegd (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 31 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4781). Verder heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat aan het objectieve criterium als bedoeld in paragraaf 3.2 van de beleidsregels is voldaan. De door [appellant] aangevoerde omstandigheden, wat daar ook van zij, reduceren wellicht het risico dat een wapen wordt ingezet als machtsmiddel, maar dat betekent niet dat dan geen enkel risico op machtsmisbruik meer bestaat (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:871).
2.3.    [appellant] heeft een aanvraag om afgifte van een VOG ingediend met als doel lid te worden van een schietvereniging. Dat [appellant] buiten de schietvereniging om een luchtwapen op legale wijze kan kopen, wat daar ook van zij, kan de staatssecretaris met het weigeren van een VOG voor het lidmaatschap van een schietvereniging niet verhinderen. De staatssecretaris heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat dit buiten het beleidskader valt waarbinnen hij vorenbedoelde aanvraag van [appellant] heeft beoordeeld.
2.4.    Verder ervaart [appellant] de weigering van de staatssecretaris om aan hem een VOG af te geven als een straf, maar, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8241), is vorenbedoelde weigering een bestuursrechtelijk instrument dat een preventief doel dient en houdt het geen oplegging van een sanctie in.
Het betoog faalt.
Subjectief criterium
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zijn belang niet zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het vastgestelde risico voor de samenleving.
Hij voert aan dat teveel naar de regels is gekeken en niet naar hem als persoon. In februari 2013 heeft zijn vader zelfmoord gepleegd, waarna hij hem heeft gevonden. Daarnaast stelt [appellant] dat hij nooit meer een strafbaar feit zal plegen, omdat hij bij een veroordeling zijn moeder en gehandicapte broer niet meer zou kunnen ondersteunen. Verder voert [appellant] aan dat hij wel een VOG heeft gekregen voor te verrichten werkzaamheden bij de politie.
3.1.    De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 30 december 2016 op het standpunt gesteld dat, bezien in het licht van de onbeperkte terugkijktermijn, onvoldoende tijd is verstreken om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen, ondanks dat geen recidive heeft plaatsgevonden. De door [appellant] aangevoerde persoonlijke omstandigheden zijn, mede door het ontbreken van voldoende tijdsverloop, onvoldoende om aan te nemen dat herhaling in de toekomst is uit te sluiten. Daarnaast heeft de staatssecretaris vastgesteld dat de door [appellant] gepleegde strafbare feiten hem niet licht zijn aangerekend en dat het slachtoffer minderjarig was. De staatssecretaris heeft voorts in zijn belangenafweging betrokken dat het belang van [appellant] bij afgifte van een VOG minder zwaar weegt dan het algemeen belang, omdat hij deze aangevraagd heeft voor het kunnen uitoefenen van een hobby.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris deugdelijk gemotiveerd de belangen van [appellant] bij de belangenafweging heeft betrokken. Evenzeer heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangenafweging in het kader van het subjectieve criterium in het nadeel van [appellant] uitvalt.
3.2.    De staatssecretaris heeft eerder, op 7 juni 2016, een VOG aan [appellant] afgegeven voor te verrichten werkzaamheden bij de politie. De huidige aanvraag van [appellant] voor afgifte van een VOG gaat echter over het lidmaatschap bij een schietvereniging, waarop een ander screeningsprofiel van toepassing is. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, vindt daarom een andere beoordeling plaats.
Het betoog faalt.
Conclusie
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.L. Crombach, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. Crombach
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018
689. BIJLAGE
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
[…]
Artikel 36
Onze Minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 21 geen mededeling kan worden gedaan aan de verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 18, eerste lid.
[…]
Beleidsregels VOG-NP-RP 2013
Paragraaf 1. Inleiding
Het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG) geeft op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) namens de Minister van Veiligheid en Justitie verklaringen omtrent het gedrag (VOG) af aan natuurlijke personen (VOG-NP) en rechtspersonen (VOG-RP).
Bij een VOG-aanvraag wordt onderzoek gedaan naar het justitiële verleden van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon en zijn bestuurders, vennoten, maten of beheerders. Daarbij wordt het belang van de aanvrager afgewogen tegen het risico voor de samenleving in het licht van het doel van de aanvraag. Naar aanleiding hiervan wordt verklaard of al dan niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon en wordt de VOG geweigerd respectievelijk verstrekt.
Paragraaf 3. Beoordeling van de aanvraag
Ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag ontvangt het COVOG alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het JDS. De justitiële gegevens kunnen zowel uit Nederland als uit het buitenland afkomstig zijn. Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS, wordt zonder meer een VOG afgegeven.
Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium (zie hieronder paragraaf 3.2 en 3.3).
Paragraaf 3.1. Terugkijktermijn
Bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager wordt een terugkijktermijn in acht genomen. Voor de terugkijktermijn zijn van belang:
1. de periode waarover wordt teruggekeken en
2. de uitgangspunten om te bepalen of een justitieel gegeven binnen de van toepassing zijnde terugkijktermijn valt.
Paragraaf 3.1.1. Periode terugkijktermijn
Ten aanzien van de periodes waarover wordt teruggekeken wordt een onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin de terugkijktermijn niet in duur wordt beperkt en gevallen waarin de terugkijktermijn wel in duur wordt beperkt.
Terugkijktermijn niet in duur beperkt
In de navolgende gevallen wordt de terugkijktermijn niet in duur beperkt:
Indien het justitiële gegevens betreft over misdrijven tegen de zeden zoals opgenomen in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 250a tot en met 250ter (oud) en/of artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht en/of s 140 van het Wetboek van Militair Strafrecht. In het navolgende zal in dit verband worden gesproken over zedendelicten zoals bedoeld in deze beleidsregels.
[…]
Paragraaf 3.2. Het objectieve criterium
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
1. justitiële gegevens (strafbaar feit);
2. indien herhaald;
3. risico voor de samenleving en
4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Paragraaf 3.2.1. Justitiële gegevens
De relevante justitiële gegevens die voorkomen in het JDS op naam van de aanvrager, of die betrekking hebben op de betreffende rechtspersonen of daarmee gelijk gestelde organisaties worden meegewogen bij de beoordeling. […]
Paragraaf 3.2.2. Indien herhaald
Het COVOG toetst of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.
Toepassing van het objectieve criterium ziet slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar.
Paragraaf 3.2.3. Risico voor de samenleving
Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Paragraaf 3.2.4. Belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid
De relatie tussen het justitiële gegeven en de functie/taak/bezigheid die de aanvrager gaat vervullen bepaalt of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid kan voorts bestaan op grond van:
- de aard van het delict en/of
- de locatie waar de werkzaamheden worden verricht.
Bij zedendelicten als bedoeld in deze beleidsregels wordt - naast het bovenstaande - óók beoordeeld of bij de uitoefening van de betreffende functie/taak/bezigheid sprake is van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie. Indien daarvan sprake is, wordt altijd uitgegaan van het bestaan van een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid. Indien er sprake is van een zedendelict en de betreffende functie/taak/bezigheid wordt uitgevoerd op een locatie waar zich kwetsbare personen bevinden, wordt eveneens altijd uitgegaan van het bestaan van een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Paragraaf 3.3. Het subjectieve criterium
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
[…]
Paragraaf 3.3.1. Omstandigheden van het geval
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
- de afdoening van de strafzaak;
- het tijdsverloop;
- de hoeveelheid antecedenten.
[…]
Omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
In het geval dat het COVOG na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken.
Screeningsprofiel "lidmaatschap schietvereniging"
Bij de schietvereniging kan men gebruik maken van wapens en munitie. Het toegang hebben tot wapens en munitie kan een ernstige bedreiging vormen voor de veiligheid van de samenleving. Het oneigenlijke gebruik van wapens en munitie kan ernstige geweldsmisdrijven, chantage en andere ernstige verstoringen van de rechtsorde tot gevolg hebben. Daarom worden aanvragen streng beoordeeld. Bij de toets aan dit screeningsprofiel geldt een terugkijktermijn van acht jaren. Een lid van een schietvereniging heeft een bijzondere positie ten opzichte van zijn/haar medeburgers, aangezien die geen wapens of munitie ter beschikking hebben. Door oneigenlijk gebruik te maken van wapens en munitie kan misbruik worden gemaakt van deze bijzondere positie. Hierom wordt strikte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften verlangd.