ECLI:NL:RVS:2014:4606

Raad van State

Datum uitspraak
17 december 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
201405003/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering afgifte verklaring omtrent gedrag voor lidmaatschap airsoftsportbond

In deze zaak heeft de Raad van State op 17 december 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de beslissing van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om zijn aanvraag voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG) af te wijzen. De aanvraag was gedaan ten behoeve van het lidmaatschap van een airsoftsportbond. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op basis van een veroordeling van [appellant] voor een zedendelict, dat in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) was geregistreerd. De rechtbank Rotterdam had eerder de afwijzing van de VOG bevestigd, waarop [appellant] in hoger beroep ging.

De Raad van State overwoog dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat de afgifte van de VOG moest worden geweigerd, omdat het gepleegde delict, indien herhaald, een risico voor de samenleving met zich meebracht. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de terugkijktermijn voor zedendelicten niet in duur wordt beperkt, en dat de staatssecretaris de omstandigheden waaronder het delict was gepleegd niet in de beoordeling hoefde te betrekken. De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen het risico dat [appellant] opnieuw een delict zou plegen, zwaarder woog dan het belang van [appellant] bij de afgifte van de VOG.

De uitspraak benadrukt de strikte criteria die gelden voor de afgifte van een VOG, vooral in gevallen van zedendelicten, en de noodzaak voor de staatssecretaris om het risico voor de samenleving in overweging te nemen bij het beoordelen van aanvragen voor een VOG. De Raad van State bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201405003/1/A3.
Datum uitspraak: 17 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 mei 2014 in zaak nr. 14/214 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) ten behoeve van het lidmaatschap van een airsoftsportbond afgewezen.
Bij besluit van 5 december 2013 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 mei 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.R. Dill, advocaat te Dordrecht en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R. Faasse, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, kan de staatssecretaris bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de VOG van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens.
Bij de beoordeling van de aanvraag zijn de criteria toegepast die zijn gepubliceerd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (Stcrt. 1 maart 2013, 5409; hierna: de Beleidsregels).
Volgens paragraaf 3 wordt, wanneer de aanvrager voorkomt in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS), de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.1 wordt bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager een zogenoemde terugkijktermijn in acht genomen.
Volgens paragraaf 3.1.1 wordt ten aanzien van de periodes waarover wordt teruggekeken een onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin de terugkijktermijn niet in duur wordt beperkt en gevallen waarin de terugkijktermijn wel in duur wordt beperkt. Indien het justitiële gegevens betreft over misdrijven tegen de zeden zoals opgenomen in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 250a tot en met 250ter (oud) en/of artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht en/of artikel 140 van het Wetboek van Militair Strafrecht, wordt de terugkijktermijn niet in duur beperkt.
Volgens paragraaf 3.2 wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd, indien aan het objectieve criterium wordt voldaan. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat aan het objectieve criterium wordt voldaan.
Volgens paragraaf 3.3.1 ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten. Indien de staatssecretaris na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken, aldus die paragraaf.
Volgens de inleiding van de op grond van paragraaf 3.2.3 van de Beleidsregels vastgestelde screeningsprofielen wordt hierin weergegeven welke risico’s zich kunnen voordoen. Deze opsomming is niet limitatief, zodat het mogelijk is dat een VOG wordt geweigerd op grond van een justitieel gegeven dat niet wordt vermeld in het risicogebied van het algemene screeningsprofiel of in het specifieke screeningsprofiel.
Volgens het screeningsprofiel lidmaatschap schietvereniging kan het hebben van toegang tot wapens en munitie een ernstige bedreiging vormen voor de veiligheid van de samenleving. Het oneigenlijke gebruik van wapens en munitie kan ernstige geweldsmisdrijven, chantage en andere ernstige verstoring van de rechtsorde tot gevolg hebben. Daarom worden aanvragen streng beoordeeld en geldt een terugkijktermijn van acht jaren. Een lid van een schietvereniging heeft een bijzondere positie ten opzichte van zijn/haar medeburgers, aangezien die geen wapens of munitie ter beschikking hebben. Door oneigenlijk gebruik te maken van wapens en munitie kan misbruik worden gemaakt van deze bijzondere positie. Hierom wordt strikte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften verlangd.
2. De staatssecretaris heeft aan de, in bezwaar gehandhaafde, weigering om een VOG te verstrekken ten grondslag gelegd dat in het JDS staat geregistreerd dat [appellant] op 16 april 2003 is veroordeeld wegens het seksueel binnendringen van een persoon beneden de 16 jaar in de zin van artikel 245, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: het WvSr), en belaging in de zin van artikel 285b, eerste lid, van het WvSr. Deze uitspraak is op 10 november 2003 onherroepelijk geworden. Volgens de staatssecretaris levert dit delict, indien herhaald tijdens de beoefening van de airsoftsport, een risico op voor de samenleving. Naar het oordeel van de staatssecretaris bestaat een risico dat ter beschikking gestelde replica’s van vuurwapens worden ingezet als machtsmiddel, waarmee aan het objectieve criterium is voldaan. De staatssecretaris heeft verder in het kader van het subjectieve criterium overwogen dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico zwaarder dient te wegen dan het belang dat [appellant] heeft bij de afgifte van de VOG.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan. Daartoe voert hij aan dat het strafbare feit zich jaren voor de veroordeling in 2003 heeft voorgedaan en als een geringe overtreding dient te worden gekwalificeerd, gelet op de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. Dit volgt ook uit de milde straf die aan hem is opgelegd. Aangezien het strafbare feit als een geringe overtreding dient te worden gekwalificeerd, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat de terugkijktermijn niet in duur wordt beperkt. Hierdoor is het strafbare feit ten onrechte bij de beoordeling of aan het objectieve criterium is voldaan betrokken, aldus [appellant].
Het strafbare feit waarvoor hij is veroordeeld heeft niets van doen met het uitoefenen van de airsoftsport en hij heeft nimmer machtsmiddelen ingezet, zodat het strafbare feit geen belemmering vormt voor de bezigheid waarvoor hij de VOG heeft aangevraagd, aldus [appellant].
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 20 augustus 2014 in zaak nr. 201400134/1/A3) zijn de omstandigheden waaronder strafbare feiten zijn begaan in het kader van de beoordeling of aan het objectieve criterium is voldaan niet relevant. Ter beoordeling staat of het strafbare feit op zichzelf bezien, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd zou verhinderen omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. Nu het strafbare feit waarvoor [appellant] is veroordeeld een zedendelict betreft zoals bedoeld in artikel 245, eerste lid, van het WvSr heeft de rechtbank terecht overwogen dat de terugkijktermijn volgens paragraaf 3.3.1 van de Beleidsregels niet in duur wordt beperkt. De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat de staatsecretaris het strafbare feit bij de beoordeling mocht betrekken.
Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat een VOG een vereiste is voor het lidmaatschap van een airsoftsportbond. Met een bewijs van dit lidmaatschap is het mogelijk een airsoftwapen te kopen. Dit airsoftwapen mag hij thuis bewaren, overeenkomstig het reglement van de airsoftsportbond.
In het screeningsprofiel lidmaatschap schietvereniging staat een niet limitatieve opsomming vermeld van risico’s die zich kunnen voordoen. Zoals de staatssecretaris heeft uiteengezet, bestaat het risico dat ter beschikking gestelde replica’s van vuurwapens worden ingezet als machtsmiddel. Het inzetten van een dergelijk machtsmiddel vergroot het risico op machtsmisbruik en het risico op het plegen van een zedendelict. Dat volgens [appellant] de kans op herhaling van het zedendelict nihil is, heeft de rechtbank terecht niet van belang geacht, nu de zinsnede ‘indien herhaald’ in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg geen beoordeling vereist of een risico op recidive bestaat, maar een beoordeling of het gepleegde feit op zichzelf, indien het nog een keer zou worden gepleegd, aan een behoorlijke uitoefening van de bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd, in de weg zou staan (onder meer uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2014 in zaak nr. 201304674/1/A3).
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het door [appellant] gepleegde delict, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd, zodat aan het objectieve criterium is voldaan.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van [appellant] bij afgifte van de VOG niet zwaarder weegt dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen het vastgestelde risico voor de samenleving. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte geen belang heeft gehecht aan screenings die hij ten behoeve van andere functies met goed gevolg heeft ondergaan. Voorts voert hij aan dat de VOG weliswaar is aangevraagd ten behoeve van een hobby, doch dat dit een zeer grote hobby van hem is zodat zijn belang zwaarder dient te wegen. [appellant] voert verder aan dat hij geen risico voor de samenleving aanwezig acht. Er heeft geen recidive plaatsgevonden, het tijdsverloop sinds de veroordeling bedraagt meer dan tien jaren en uit de hem opgelegde straf volgt dat het delict hem slechts licht is aangerekend. De rechtbank heeft de omstandigheden waaronder hij het strafbare feit heeft begaan ten onrechte niet in de overwegingen betrokken, aldus [appellant].
4.1. Dat [appellant], naar hij stelt, geschikt is geacht voor de functie van beveiliger op Schiphol en voor de functie van touringcarchauffeur tijdens de Nuclear Security Summit is niet van belang voor de beoordeling van de aanvraag om afgifte van een VOG. Een aanvraag om afgifte van een VOG wordt beoordeeld op grond van de Beleidsregels. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de staatssecretaris bij de beoordeling van een aanvraag niet gebonden is aan screenings die zijn verricht door anderen ten behoeve van andere activiteiten.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat het tijdsverloop bezien in het licht van de onbeperkte terugkijktermijn te kort was om te kunnen oordelen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen, ondanks dat er geen recidive heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat de staatssecretaris daarbij mocht meewegen dat de strafrechter [appellant] het delict niet licht heeft aangerekend door een werkstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op te leggen. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de staatssecretaris een zwaarder gewicht mocht toekennen aan het belang van de samenleving dan aan het belang van [appellant] bij afgifte van een VOG. Nu de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat na weging van de omstandigheden van het geval geen twijfel bestaat over de vraag of een VOG kon worden afgegeven, was hij volgens paragraaf 3.3.1 van de Beleidsregels niet gehouden om de omstandigheden waaronder de strafbare feiten hebben plaatsgevonden in de beoordeling te betrekken.
De omstandigheid dat [appellant] door de weigering van de afgifte van de VOG zijn hobby niet kan uitoefenen is een bij het vaststellen van de Beleidsregels voorzien mogelijk gevolg van die weigering en om die reden geen bijzondere omstandigheid in verband waarmee de staatssecretaris niettemin tot afgifte van de VOG had moeten besluiten. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2014, in zaak nr. 201308102/1/A3.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Borman w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2014
317-798.