ECLI:NL:RVS:2012:BX8241

Raad van State

Datum uitspraak
26 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201111391/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) op basis van justitiële gegevens

In deze zaak heeft de Raad van State op 26 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) af te geven aan de appellant. De appellant had op 18 mei 2011 een aanvraag ingediend voor een VOG, maar deze werd geweigerd op basis van justitiële gegevens die op zijn naam stonden geregistreerd in het Justitieel Documentatiesysteem (JDS). De staatssecretaris stelde dat de appellant op 23 december 2010 een strafbaar feit had gepleegd, namelijk diefstal met geweld, en dat dit feit, indien herhaald, een belemmering zou vormen voor de uitoefening van de functie waarvoor de VOG was aangevraagd.

De rechtbank Amsterdam had eerder de weigering van de VOG bevestigd, en de appellant ging hiertegen in hoger beroep. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat aan het objectieve criterium voor de afgifte van een VOG was voldaan. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de enkele registratie van een strafbaar feit voldoende grondslag bood voor de weigering van de VOG, en dat de staatssecretaris geen inbreuk had gemaakt op de onschuldpresumptie zoals neergelegd in het EVRM. De Raad van State bevestigde dat de belangen van de samenleving bij bescherming tegen risico's zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van de appellant.

De Raad van State concludeerde dat de weigering van de VOG niet disproportioneel was en dat de staatssecretaris de belangen van de appellant op zorgvuldige wijze had meegewogen. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201111391/1/A3.
Datum uitspraak: 26 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 oktober 2011 in zaak nr. 11/3823 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 mei 2011 heeft de staatssecretaris de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) aan [appellant] geweigerd.
Bij besluit van 8 juli 2011 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 7 oktober 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2012, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D.D. van Milt en mr. R.S. Tenge, beiden werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, is verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) wordt een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg), zoals deze luidde ten tijde van belang, is een VOG een verklaring van de minister van Veiligheid en Justitie dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Bij de beoordeling van de aanvraag om afgifte van de VOG werden ten tijde van het besluit van 8 juli 2011 de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG NP-RP & IVB 2010 (Stcrt. 15 september 2010, nr. 14312; hierna: de Beleidsregels).
Volgens paragraaf 3 ontvangt de minister ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het Justitieel Documentatiesysteem (hierna: het JDS). Aan de aanvrager die in het geheel niet voorkomt in de justitiële documentatie wordt zonder meer een VOG afgegeven. Wanneer de aanvrager voorkomt in de justitiële documentatie wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.1 wordt bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager een terugkijktermijn in acht genomen.
Volgens paragraaf 3.1.1 wordt ten aanzien van de periodes waarover wordt teruggekeken een onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin de terugkijktermijn, ten opzichte van de bewaartermijn van het betreffende justitiële gegeven, niet in duur wordt beperkt en gevallen waarin de terugkijktermijn wel in duur wordt beperkt.
In de gevallen waarin de terugkijktermijn in duur wordt beperkt vindt de beoordeling van de aanvraag in beginsel plaats aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager gedurende de vier jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling voorkomen in het JDS.
Volgens paragraaf 3.2 wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Volgens paragraaf 3.2.1 kunnen ook feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan een dagvaarding, een kennisgeving van (niet) verdere vervolging en beleidssepots een rol spelen bij de beoordeling van een aanvraag.
Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Volgens paragraaf 3.3.1 ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
Indien de minister na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken.
Om vast te stellen of het aangetroffen antecedent een belemmering kan vormen voor de afgifte van een VOG, werden bij de Beleidsregels behorende screeningsprofielen gehanteerd (zoals destijds gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl/vog). Op de VOG-aanvraag is het algemeen screeningsprofiel met de risicogebieden "informatie", "geld", "diensten" en "personen" van toepassing verklaard. Onder het gebied "informatie" valt de bevoegdheid om systemen te raadplegen dan wel te bewerken waarin vertrouwelijke gegevens zijn of worden opgeslagen en het toegang kunnen hebben tot of kennis kunnen dragen van veiligheidssystemen, controlemechanismen en verificatieprocessen. Hierbij bestaat gevaar voor misbruik van gegevens of het ontregelen van vitale bedrijfsprocessen. Bij het risicogebied "geld" bestaat onder meer gevaar voor diefstal en verduistering door het omgaan met contante en girale waarden en het hebben van budgetbevoegdheid. Onder het gebied "diensten" valt het verlenen van diensten. Hierdoor kan gevaar bestaan voor omkoping dan wel afpersing, het misbruik ten eigen bate of het in gevaar brengen van de veiligheid en gezondheid van personen. Bij het gebied "personen" komt men vanuit een functie met personen of kwetsbare groeperingen in de samenleving in aanraking. Hierbij bestaat onder meer het gevaar van diefstal en verduistering.
2.    [appellant] heeft om afgifte van een VOG verzocht ten behoeve van de functie van administratief medewerker van een bank.
3.    De staatssecretaris heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 18 mei 2011 ten grondslag gelegd dat binnen de terugkijktermijn in het JDS op naam van [appellant] primair diefstal met geweld dan wel subsidiair medeplichtigheid aan diefstal met geweld onder strafverzwarende omstandigheden gepleegd op 23 december 2010 is geregistreerd. Ten tijde van het besluit op bezwaar stond deze zaak nog open.
De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat dit strafbare feit, indien herhaald, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de door [appellant] beoogde functie, waardoor aan het objectieve criterium is voldaan. Voorts heeft de staatssecretaris zich in het kader van het subjectieve criterium op het standpunt gesteld dat, ondanks dat slechts één feit in het JDS is opgenomen, afgifte van een VOG moet worden geweigerd, gelet op de ernst en de aard van het strafbare feit en het tijdsverloop tussen de pleegdatum van het feit en de beoordeling.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan het objectieve criterium is voldaan. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris, door zonder belangenafweging de registratie in het JDS ten grondslag te leggen aan zijn weigering een VOG af te geven, heeft gehandeld in strijd met de onschuldpresumptie, neergelegd in artikel 6, tweede lid, van het EVRM. De staatssecretaris heeft zich ten onrechte op basis van de registratie op het standpunt gesteld dat een risico bestaat voor de veiligheid van contante en girale waarden en van vertrouwelijke informatie. Hoewel de werkgever het risicogebied "geld" van toepassing heeft geacht, bestaat op dit gebied geen risico, nu hij volgens de functieomschrijving niet met contante en girale waarden zal werken, aldus [appellant].
4.1.    Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 juli 2009 in zaak nr.
200901285/1/H3), kan de enkele verdenking van een strafbaar feit de staatssecretaris, gelet op artikel 35, eerste lid, van de Wjsg, voldoende grondslag bieden om een weigering, als bedoeld in deze bepaling, op te baseren. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 juni 2009 in zaak nr.
200809311/1/H3), is de weigering een VOG af te geven een bestuursrechtelijk instrument dat een preventief doel dient en geen oplegging van een sanctie inhoudt. De staatssecretaris heeft door de registratie van het strafbare feit aan de weigering ten grondslag te leggen geen oordeel gegeven over de vraag of [appellant] schuldig is aan hetgeen waarvan hij wordt verdacht en daarmee geen inbreuk gemaakt op artikel 6, tweede lid, van het EVRM.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het strafbare feit, op zichzelf, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de door [appellant] beoogde functie zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat. Dat uit de functieomschrijving is op te maken dat [appellant] in de functie waarvoor de VOG is aangevraagd niet met geld te maken zal hebben, maakt dit niet anders. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de staatssecretaris in redelijkheid de door de werkgever van toepassing geachte risicogebieden als uitgangspunt heeft kunnen nemen. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan.
5.    Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de afgifte van de VOG terecht is geweigerd, omdat het belang bij bescherming van de samenleving tegen risico's in het kader van het subjectieve criterium zwaarder weegt dan zijn belang bij afgifte van een VOG. Zijn persoonlijke omstandigheden, namelijk dat in het JDS slechts één registratie is opgenomen, waarvoor hij nog niet is veroordeeld, en dat zijn vermeende rol in deze zaak minimaal is, dat hij twintig jaar oud is, een hbo-opleiding volgt en zijn baan zal verliezen, zijn ten onrechte niet op zorgvuldige wijze meegewogen. Gelet hierop is weigering van een VOG disproportioneel, aldus [appellant].
5.1.    Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er geen grond is voor het oordeel dat de staatssecretaris voormelde belangen van [appellant] niet op zorgvuldige wijze bij de beoordeling heeft betrokken. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, heeft de staatssecretaris overeenkomstig paragraaf 3.3.1 van de Beleidsregels de omstandigheden waaronder het ten laste gelegde strafbare feit zou zijn begaan, niet in de afweging hoeven te betrekken. Dat [appellant] voorts door de weigering van de afgifte van een VOG zijn werk niet meer kan uitoefenen, met alle gevolgen van dien, is inherent aan de weigering van de afgifte van de VOG en moet als zodanig verdisconteerd worden geacht in de Beleidsregels. Gelet op de ernst van het strafbare feit en het beperkte tijdsverloop tussen de pleegdatum van het feit en de beoordeling of al dan niet een VOG wordt afgegeven, heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang bij bescherming van de samenleving tegen het op grond van het objectieve criterium vastgestelde risico zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij afgifte van een VOG. Gelet hierop is de weigering tot afgifte van de VOG niet disproportioneel.
Gezien het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de afgifte van de VOG diende te worden geweigerd.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink    w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2012
582-741.