201407381/1/A3.
Datum uitspraak: 31 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 juli 2014 in zaak nr. 14/966 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2013 heeft de staatssecretaris de aanvraag van [appellant] om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) ten behoeve van lidmaatschap van een schietvereniging afgewezen.
Bij besluit van 11 februari 2014 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.M. McKernan, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. F.E.I.H. Muijtjens, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor een VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, kan de minister bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de VOG van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens.
Bij de beoordeling van de aanvraag om afgifte van de VOG worden de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (Stcrt. 2013, 5409; hierna: de beleidsregels).
Volgens paragraaf 3 ontvangt de minister ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het Justitieel Documentatiesysteem (hierna: het JDS). Wanneer een aanvrager voorkomt in het JDS wordt de beoordeling of een VOG kan worden afgegeven verricht aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.2 wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium volgens hetwelk wordt beoordeeld of de justitiële gegevens die over de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Volgens paragraaf 3.2.3 wordt bij de vaststelling van het risico voor de samenleving een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan wordt beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven hoewel wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Volgens paragraaf 3.3.1 ziet het subjectieve criterium op de omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van een VOG. Omstandigheden van het geval die altijd bij de beoordeling worden betrokken zijn de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten. In het geval dat de staatssecretaris na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden bij de beoordeling betrokken.
Op basis van een algemeen screeningsprofiel en specifieke screeningsprofielen wordt beoordeeld of een justitieel gegeven van belang is voor het doel van de aanvraag. In het screeningsprofiel "Lidmaatschap schietvereniging" (hierna: het screeningsprofiel) staat vermeld dat bij de toets aan dit screeningsprofiel een terugkijktermijn van acht jaren geldt. Een lid van een schietvereniging heeft een bijzondere positie ten opzichte van zijn of haar medeburgers, aangezien die geen wapens of munitie ter beschikking hebben. Door oneigenlijk gebruik te maken van wapens en munitie kan misbruik worden gemaakt van deze bijzondere positie. Hierom wordt strikte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften verlangd.
2. Aan het besluit van 11 februari 2014 heeft de minister ten grondslag gelegd dat binnen de terugkijktermijn van acht jaren in het JDS staat geregistreerd dat op 4 mei 2010 met [appellant] een transactie van € 1.000,00 is overeengekomen wegens opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Indien een dergelijk delict wordt herhaald in de hoedanigheid van een lid van een schietvereniging, bestaat er een risico voor de veiligheid en het welzijn van personen, onder wie de leden van de schietvereniging. Derhalve levert dit strafbaar feit volgens de staatssecretaris een belemmering op voor de behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd, zodat wordt voldaan aan het objectieve criterium. De staatssecretaris heeft zich in het kader van het subjectieve criterium op het standpunt gesteld dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen de door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico’s zwaarder weegt dan het belang dat [appellant] heeft bij afgifte van de VOG. Daarbij heeft de staatssecretaris de omstandigheid dat [appellant] binnen de terugkijktermijn maar eenmaal met justitie in aanraking is gekomen betrokken. Deze omstandigheid weegt volgens de staatssecretaris echter niet op tegen de omstandigheden dat de aanvraag van de VOG slechts ziet op het kunnen uitoefenen van een hobby, het strafbare feit [appellant] niet licht is aangerekend en dat het tijdsverloop sinds dat feit niet voldoende is om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen om toewijzing van de VOG te rechtvaardigen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat bij de beoordeling of wordt voldaan aan het objectieve criterium de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd moeten worden meegenomen. Hij voert daartoe aan dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij het strafbare feit waarop de transactie betrekking heeft niet heeft gepleegd. Dit had de staatssecretaris gemakkelijk kunnen toetsen door het strafdossier bij het Openbaar Ministerie op te vragen, aldus [appellant].
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 20 augustus 2014 in zaak nr. 201400134/1/A3) zijn de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn begaan in het kader van de beoordeling of aan het objectieve criterium is voldaan niet relevant. Ter beoordeling staat of de feiten op zichzelf bezien, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zouden verhinderen. Gelet op artikel 35, eerste lid, van de Wjsg en paragraaf 3.2 van de beleidsregels dient daarbij te worden uitgegaan van de justitiële gegevens zoals die zijn geregistreerd in het JDS. De staatssecretaris behoeft daarin geen zelfstandige afweging te maken en moet die justitiële gegevens op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager beoordelen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2014 in zaak nr. 201400401/1/A3). De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris door de transactie aan de weigering tot afgifte van de VOG ten grondslag te leggen geen oordeel heeft gegeven over de vraag of [appellant] schuldig is aan hetgeen waarvan hij werd verdacht. Het is ook niet aan de staatssecretaris om over de schuldvraag te oordelen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen heeft [appellant] met de aanvaarding van de transactie geaccepteerd dat geen inhoudelijke beoordeling van het strafbare feit en daarmee van de persoonlijke omstandigheden waaronder dat feit is begaan door de strafrechter heeft plaatsgevonden. Dat [appellant], naar gesteld, de transactie heeft aangenomen om verdere kosten en juridische procedures te voorkomen, maakt niet dat de staatssecretaris de in het JDS opgenomen transactie niet aan de weigering tot afgifte van de VOG ten grondslag mocht leggen. De rechtbank is terecht tot datzelfde oordeel gekomen.
Het betoog faalt.
4. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het in het JDS aangetroffen strafbare feit hem niet licht is aangerekend. De rechtbank heeft verder ten onrechte de omstandigheden waaronder het feit zou zijn gepleegd evenmin in het kader van het subjectieve criterium beoordeeld, aldus [appellant].
4.1. Gelet op de hoogte van de transactie heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het strafbare feit [appellant] niet licht is aangerekend. Het betoog van [appellant] dat hem, gelet op de door hem overgelegde "Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken" van het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren (hierna: de Oriëntatiepunten), het minimale bedrag aan transactie is aangeboden, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft daartoe terecht overwogen dat de opgelegde transactie conform de in de Oriëntatiepunten neergelegde norm is. Het enkele feit dat in de relevante categorie van de Oriëntatiepunten geen lagere transactie voorkomt betekent niet dat het vergrijp van [appellant] licht is aangerekend.
De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 11 februari 2014 op het standpunt gesteld dat wapens een potentieel ernstige bedreiging voor de veiligheid in de samenleving vormen en dat daarom een restrictief beleid wordt gevoerd bij de toewijzing van een VOG voor het lidmaatschap van een schietvereniging. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Het algemeen belang weegt daarbij dermate zwaar, dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de VOG slechts is gevraagd voor het beoefenen van een hobby, dat het strafbare feit [appellant] niet licht is aangerekend en dat sinds de transactie onvoldoende tijd is verstreken om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen om toewijzing van de VOG te rechtvaardigen. Nu de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat na weging van de omstandigheden van het geval geen twijfel bestaat over de vraag of een VOG kon worden afgegeven, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris niet gehouden was de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling te betrekken (vergelijk de uitspraak van 20 augustus 2014 in zaak nr. 201309245/1/A3). De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de staatssecretaris de weigering van de VOG in redelijkheid heeft kunnen handhaven.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2014
434-773.