ECLI:NL:RVS:2017:3181

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
201707759/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • E. Steendijk
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 5 september 2017. De rechtbank had de aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 9 september 2016 vernietigd. De staatssecretaris had de aanvraag van de vreemdeling afgewezen, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.

De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. In het hoger beroep heeft de staatssecretaris betoogd dat de rechtbank niet voldoende rekening heeft gehouden met de informatie van de UNHCR over de situatie in Bagdad en de voorwaarden voor terugkeer. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de vragen over de toegang tot en voorwaarden voor langduriger verblijf in Bagdad eerder beantwoord in een uitspraak van 3 juli 2017. De staatssecretaris heeft terecht opgemerkt dat de rechtbank de informatie van de UNHCR niet correct heeft gewogen.

De Afdeling heeft geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van de vreemdeling is ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 20 november 2017.

Uitspraak

201707759/1/V2.
Datum uitspraak: 20 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 5 september 2017 in zaak nr. 16/21187 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 5 september 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Berg, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in de grief opgeworpen vragen over de toegang tot en voorwaarden voor langduriger verblijf in de stad Bagdad en of redelijkerwijs van de vreemdeling kan worden verwacht dat hij zich daar vestigt, heeft de Afdeling bij uitspraak van 3 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1744, beantwoord. De staatssecretaris betoogt voorts terecht dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat de in de brief van de United Nations High Commissioner for Refugees (hierna: de UNHCR) van 14 juni 2017 neergelegde informatie voor terugkeerders uit het buitenland niet afwijkt van de informatie in de rapporten, waaronder het rapport van de UNHCR van 12 april 2017, die reeds bij de uitspraak van 3 juli 2017 zijn betrokken. Voorts merkt de staatssecretaris terecht op dat terugkeerders uit het buitenland herkenbaar zijn aan hun reisdocumenten.
2.    Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, en, omdat er geen beroepsgronden meer zijn die bespreking behoeven, het beroep ongegrond verklaard.
3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 5 september 2017 in zaak nr. 16/21187;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Van de Sluis
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2017
802.