ECLI:NL:RVS:2016:2930
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- G. van der Wiel
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen intrekking verblijfsvergunning asiel en inreisverbod
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 21 juli 2015 zijn beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 6 januari 2015 besloten om de verblijfsvergunning in te trekken, de vreemdeling op te dragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uit te vaardigen. De vreemdeling heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.
Tijdens de procedure heeft de vreemdeling een vertrekverklaring ondertekend, waaruit blijkt dat hij op 10 mei 2016 met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) naar Afghanistan is vertrokken. In deze verklaring stemt de vreemdeling in met de beëindiging van zijn verblijfsrechtelijke procedures en de intrekking van zijn verblijfsvergunning. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat de vreemdeling geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep, aangezien hij vrijwillig is vertrokken en zijn verblijfsrechtelijke procedures heeft beëindigd.
De stelling van de vreemdeling dat hij zijn procedures niet daadwerkelijk heeft ingetrokken en dat hij na een gegrondverklaring van zijn hoger beroep weer naar Nederland wil terugkeren, wordt door de Raad van State verworpen. De ondertekening van de vertrekverklaring laat geen ruimte voor een tegenovergesteld standpunt. De Raad van State verklaart het hoger beroep dan ook kennelijk niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.