ECLI:NL:RVS:2016:2930

Raad van State

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
2 november 2016
Zaaknummer
201506453/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen intrekking verblijfsvergunning asiel en inreisverbod

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 21 juli 2015 zijn beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 6 januari 2015 besloten om de verblijfsvergunning in te trekken, de vreemdeling op te dragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uit te vaardigen. De vreemdeling heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.

Tijdens de procedure heeft de vreemdeling een vertrekverklaring ondertekend, waaruit blijkt dat hij op 10 mei 2016 met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) naar Afghanistan is vertrokken. In deze verklaring stemt de vreemdeling in met de beëindiging van zijn verblijfsrechtelijke procedures en de intrekking van zijn verblijfsvergunning. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat de vreemdeling geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep, aangezien hij vrijwillig is vertrokken en zijn verblijfsrechtelijke procedures heeft beëindigd.

De stelling van de vreemdeling dat hij zijn procedures niet daadwerkelijk heeft ingetrokken en dat hij na een gegrondverklaring van zijn hoger beroep weer naar Nederland wil terugkeren, wordt door de Raad van State verworpen. De ondertekening van de vertrekverklaring laat geen ruimte voor een tegenovergesteld standpunt. De Raad van State verklaart het hoger beroep dan ook kennelijk niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201506453/1/V2.
Datum uitspraak: 25 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 21 juli 2015 in zaak nr. 15/1563 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2015 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken, de vreemdeling opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 juli 2015 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Thelosen, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Uit de door de staatssecretaris overgelegde, door de vreemdeling ondertekende vertrekverklaring blijkt dat de vreemdeling op 10 mei 2016 met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (hierna: IOM) vanuit Nederland is vertrokken naar zijn land van herkomst, Afghanistan. Uit deze verklaring blijkt eveneens dat de vreemdeling met de ondertekening ermee instemt dat de verblijfsrechtelijke procedures worden beëindigd en dat zijn verblijfsvergunning wordt ingetrokken. Ook een procedure over een inreisverbod op grond van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000 is verblijfsrechtelijk van aard. Gelet daarop heeft de vreemdeling geen belang bij beoordeling van zijn hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 21 juli 2015 (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3715).
2. De thans ingebrachte stelling van de vreemdeling dat hij zijn procedures niet daadwerkelijk heeft ingetrokken en dat hij na gegrondverklaring van zijn hoger beroep uiteindelijk weer met een verblijfsvergunning Nederland wil inreizen, kan niet afdoen aan de door hem ondertekende vertrekverklaring. Gesteld noch gebleken is dat de vreemdeling deze verklaring niet vrijwillig, maar onder dwang of zonder kennis van de inhoud heeft ondertekend. In de vertrekverklaring staat dat de vreemdeling vrijwillig vertrekt en dat zijn aanvraag voor vertrek met IOM-assistentie niet op oneigenlijke gronden is ingediend. Aldus laat de ondertekening van de vertrekverklaring geen ruimte voor het aanvaarden van een tegenovergesteld standpunt over deze verklaring na vertrek naar het land van herkomst.
3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Bossmann
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2016
314.