ECLI:NL:RBDHA:2019:14371

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
NL18.23516
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel na vrijwillige terugkeer naar land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De eiser, een Iraakse nationaliteit, had op 9 juli 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 18 januari 2016 was ingewilligd. Echter, bij besluit van 12 juni 2018 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot 31 juli 2017. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 17 oktober 2019.

Tijdens de beroepsprocedure heeft eiser op 5 maart 2019 een vertrekverklaring ondertekend, waarin hij verklaart Nederland vrijwillig te verlaten en instemt met de intrekking van zijn verblijfsvergunning. De rechtbank overweegt dat eiser, door zijn vrijwillige terugkeer naar Irak, geen procesbelang meer heeft bij het beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk.

Daarnaast heeft de rechtbank ook het beroep tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk verklaard, aangezien eiser reeds vrijwillig is teruggekeerd naar zijn land van herkomst. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, en mr. J.C. de Grauw, griffier, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.23516

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Söylemez).

ProcesverloopBij besluit van 12 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 ingetrokken met terugwerkende kracht tot

31 juli 2017.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2019. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1998 en heeft de Iraakse nationaliteit. Hij heeft op
9 juli 2015 een aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 18 januari 2016 is deze aanvraag ingewilligd.
2. Verweerder heeft de aan eiser verleende verblijfsvergunning bij het bestreden besluit ingetrokken, waartegen eiser op 7 december 2018 beroep heeft ingesteld. Hangende de beroepsprocedure heeft eiser op 5 maart 2019 een vertrekverklaring-formulier van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) ondertekend waaruit blijkt dat hij vrijwillig op 5 maart 2019 per vliegtuig naar Irak is vertrokken.
3. In deze verklaring verklaart eiser dat hij Nederland vrijwillig verlaat en ermee instemt dat nog openstaande procedures voor het verkrijgen van een verblijfstitel worden beëindigd en zijn verblijfsvergunning wordt ingetrokken. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2930) overweegt de rechtbank dat eiser onder die omstandigheden geen procesbelang heeft bij het door hem ingestelde beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning.
4. Het beroep van eiser, voor zover dat betrekking heeft op de intrekking van zijn verblijfsvergunning, dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder aan eiser een vertrektermijn van vier weken opgelegd. Voor zover eiser daartegen al gronden heeft gericht, wordt overwogen dat nu eiser reeds vrijwillig is teruggekeerd naar zijn land van herkomst, hij geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van die gronden.
6. Het beroep, voor zover dat betrekking heeft op het terugkeerbesluit, dient daarom eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover dat betrekking heeft op de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover dat betrekking heeft op het terugkeerbesluit,
niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.