201503880/1/A3.
Datum uitspraak: 6 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2015 in zaak nr. 14/5233 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2014 heeft de minister een verzoek van [appellant] om verlenging van zijn inschrijving als vertaler Nederlands - Arabisch (standaard) en Nederlands - Koerdisch (Kermandji en Sorani) in het Register beëdigde tolken en vertalers (hierna: Rbtv) afgewezen.
Bij besluit van 9 juli 2014 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. I.J.M. Oomen, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. D.E.S. Tomeij en mr. F. Kabbouti, beiden werkzaam bij de Raad voor Rechtsbijstand, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: Wbtv) geschiedt de inschrijving voor een periode van vijf jaar. De inschrijving kan op aanvraag van de beëdigde vertaler telkens met vijf jaar worden verlengd.
Ingevolge het vierde lid wordt de aanvraag tot verlenging van de inschrijving afgewezen indien de aanvrager, naar regelen te stellen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, niet kan aantonen dat hij de noodzakelijke kennis heeft bijgehouden en in de afgelopen periode voldoende werkervaring als beëdigde vertaler heeft opgedaan.
Ingevolge artikel 11, aanhef en onder b, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers wordt de inschrijving van een beëdigde vertaler verlengd, indien schriftelijk is aangetoond dat hij door middel van een door de minister aangewezen opleiding zijn vakbekwaamheid heeft onderhouden.
Volgens artikel 2 van het Besluit permanente educatie Wbtv (hierna: Besluit PE) moet een vertaler bij een verzoek tot verlenging van de inschrijving in het Rbtv aantonen dat hij gedurende de vijf jaar vanaf de datum van inschrijving in het Rbtv de kwaliteit van zijn beroepsuitoefening op het vereiste niveau heeft gehouden doordat hij minstens 80 PE-punten heeft gehaald met scholingsactiviteiten, zoals bedoeld in artikel 1 van dit besluit (hierna: PE-punten), ongeacht in welk jaar binnen de periode van inschrijving of plaatsing de PE-punten zijn behaald.
2. Op 12 februari 2014 heeft [appellant] verzocht om verlenging van zijn inschrijving als vertaler in het Rbtv. Deze inschrijving liep op 17 februari 2014 af. De minister heeft dit verzoek bij het besluit van 6 maart 2014 afgewezen. Aan de afwijzing heeft hij ten grondslag gelegd dat [appellant] niet aan zijn bijscholingsverplichting heeft voldaan omdat hij slechts 19 PE-punten heeft behaald terwijl tenminste 80 PE-punten zijn vereist op grond van het Besluit PE. Dit besluit heeft de minister in bezwaar gehandhaafd nu [appellant] ten tijde van het besluit op bezwaar in totaal 51 PE-punten heeft behaald.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het rechtszekerheids- en het zorgvuldigheidsbeginsel zijn geschonden door van hem te eisen dat hij 80 PE-punten haalt om voor verlenging van zijn inschrijving in het Rbtv in aanmerking te komen. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat de verplichting om in vijf jaren 80 PE-punten te halen eerst is ingevoerd na zijn inschrijving in het register. Nu hij minder tijd had om aan de bijscholingsverplichting te voldoen, had de kortere periode verdisconteerd moeten worden in het aantal door hem te behalen punten. Dat de minister hem indertijd heeft herinnerd aan zijn bijscholingsverplichting doet hier niet aan af, aldus [appellant].
3.1. [appellant] is op 17 februari 2009 ingeschreven als vertaler in het Rbtv. Op 9 juni 2010 is bij het Besluit PE (hierna: het oude Besluit PE) de regel ingevoerd dat minstens 80 PE-punten moeten worden behaald om voor verlenging van een inschrijving in het Rbtv in aanmerking te komen. Deze eis is ook neergelegd in het daarna op 26 juni 2013 in werking getreden en hier van toepassing zijnde Besluit PE. Vaststaat dat [appellant] ten tijde van zijn verzoek om verlenging 19 PE-punten had behaald en derhalve niet de 80 PE-punten die vereist zijn voor de verlenging van zijn inschrijving. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat dit vereiste onverkort voor [appellant] geldt ook al is het oude Besluit PE eerst na zijn inschrijving in werking getreden. Daartoe heeft zij terecht van belang geacht dat [appellant] tussen het moment van inwerkingtreding en zijn verzoek ruim drie jaren en acht maanden de tijd heeft gehad om aan het vereiste te voldoen. Bovendien was in het oude Besluit PE bepaald dat een vertaler gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het verzoek om verlenging van de inschrijving tenminste 80 PE-punten moest hebben behaald. Vanaf 9 juni 2010 wist [appellant] dan wel behoorde hij te weten dat hij 80 PE-punten moest behalen om voor verlenging in aanmerking te komen. Daar komt bij dat de minister [appellant] ruim voor het verlopen van zijn inschrijving in het Rbtv bij brieven van en 20 mei 2013 en 28 oktober 2013 er uitdrukkelijk op heeft gewezen dat hij niet voldoende PE-punten had gehaald om voor verlenging in aanmerking te komen. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het besluit van 9 juli 2014 niet in strijd is met het rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsbeginsel.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de hoorplicht is geschonden. Gelet op de latere invoering van de 80-puntennorm en de omstandigheid dat hij aantoonbaar de kwaliteit van zijn beroepsuitoefening op het vereiste niveau heeft behouden, had hij in bezwaar moeten worden gehoord.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 14 januari 2015 in zaak nr. ECLI:NL:RVS:2015:70) mag van het horen slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De beslissing om met toepassing van deze bepaling van horen af te zien, moet worden genomen op grond van hetgeen in het bezwaarschrift is gesteld. Het horen in de bezwaarprocedure is erop gericht om nadere informatie van de bezwaarmaker te verkrijgen, zodat het bestuursorgaan over alle relevante feiten en omstandigheden beschikt teneinde een volledige heroverweging van het bestreden besluit te kunnen verrichten. 4.2. Uit artikel 2 van het besluit PE volgt dat voor verlenging van een inschrijving in het Rbtv minstens 80 PE-punten binnen de periode van inschrijving moeten zijn behaald. In bezwaar heeft [appellant] niet bestreden dat hij in die periode niet heeft voldaan aan de bijscholingsverplichting. Hij heeft slechts aangevoerd bezig te zijn met het volgen van permanente educatie en dat hij op 31 mei 2014 aan de vereiste 80 PE-punten voldoet. In bezwaar was de inschrijving van [appellant] in het Rbtv reeds verlopen. Reeds daarom kunnen eventueel nog te behalen punten geen rol spelen bij de beslissing op zijn bezwaar. In dat verband is relevant dat punten eerst zijn behaald nadat ze desverzocht door de tolk of vertaler aan hem zijn toegekend. [appellant] heeft in het bezwaarschrift geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waarom in zijn geval zou moeten worden afgeweken van het Besluit PE. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] weliswaar aangevoerd dat hij ten tijde van zijn verzoek om inschrijving ook aanspraak kon maken op 60 PE-punten voor het afronden van een coachingscursus, maar om toekenning van deze punten heeft hij om hem moverende redenen eerst op 15 juli 2014 verzocht. Dat was na het besluit op bezwaar. Nu vaststond dat aan [appellant] niet de vereiste 80 PE-punten waren toegekend binnen de periode van zijn inschrijving in het Rbtv en hij in bezwaar niet heeft aangevoerd dat 60 PE-punten aan hem moeten worden toegekend voor het behalen van een coachingscursus, heeft de rechtbank terecht overwogen dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat de gronden van het bezwaar niet tot een andersluidend besluit konden leiden. Daarmee was aan de in artikel 7:3 van de Awb neergelegde maatstaf voldaan.
Het betoog faalt.
5. Het voorgaande betekent dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat de minister in redelijkheid de afwijzing van het verzoek om verlenging van de inschrijving van [appellant] in het Rbtv heeft kunnen handhaven.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Vlasblom
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2016
382-805.