ECLI:NL:RBDHA:2018:12405

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
18_3831
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag 2017: Vaststelling op nihil door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over de toekenning van huurtoeslag aan eiseres voor het jaar 2017. Eiseres had in 2013 huurtoeslag ontvangen, maar in de jaren 2014 en 2015 was haar geen huurtoeslag toegekend vanwege een vermogen dat boven het heffingsvrije vermogen lag. Voor 2016 was haar vermogen weer onder het heffingsvrije vermogen, maar was de maximale huurprijs overschreden, waardoor zij voor dat jaar huurtoeslag ontving. De Belastingdienst/Toeslagen stelde echter het voorschot huurtoeslag voor 2017 op nihil vast, wat eiseres aanvecht.

De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst dit terecht heeft gedaan. Eiseres kon zich niet beroepen op een verworven recht op huurtoeslag voor 2017, omdat zij in 2015 geen recht had op huurtoeslag. De rechtbank stelt vast dat de toekenning van huurtoeslag voor 2016 een fout was en dat de Belastingdienst niet verplicht is deze fout te herhalen. Eiseres had ook geen recht op huurtoeslag voor 2017, omdat de huurprijs in dat jaar de maximale huurprijs overschreed. De rechtbank concludeert dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat er geen aanleiding was om aan te nemen dat een hoorzitting tot een ander besluit zou leiden. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/3831

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats] , eiseres
(gemachtigde: prof. dr. B.J.M. Ale),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 9 februari 2018 het voorschot huurtoeslag voor het jaar 2017 voor eiseres vastgesteld op nihil. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij herziene beslissing op bezwaar van 14 mei 2018 het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen op 29 mei 2018 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2018.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.L.M. van Veldhuizen en drs. H.R. Grootenhuis.

Overwegingen

Feiten
1. Aan eiseres is voor de huur van de woning aan de [adres] te [plaats] voor het jaar 2013 huurtoeslag toegekend. In de loop van het jaar 2013 heeft de door eiseres verschuldigde huurprijs (de rekenhuur) de voor huurtoeslag geldende maximale huurprijs als bedoeld in artikel 13, eerste lid, letter a van de Wet op de huurtoeslag (de maximale huurprijs) overschreden.
2. In 2014 en 2015 is aan eiseres geen huurtoeslag toegekend omdat zij in die jaren beschikte over een vermogen dat hoger was dan het heffingsvrije vermogen als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001.
3. In 2016 was het vermogen lager dan het heffingsvrije vermogen als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001 en was de rekenhuur hoger dan de voor dat jaar geldende wettelijke maximale huurprijs. Voor het jaar 2016 is de huurtoeslag van eiseres definitief berekend op € 2.493.
4. Verweerder heeft op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgezien van het horen van eiseres.
Geschil
5. In geschil is of verweerder het voorschot huurtoeslag van eiseres voor het jaar 2017 (het voorschot) terecht op nihil heeft vastgesteld. Verder is in geschil of verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
6. Eiseres stelt dat het voorschot ten onrechte is vastgesteld op nihil. Volgens eiseres is sprake van een verworven recht als bedoeld in artikel 13, tweede lid, letter c van de Wet op de huurtoeslag (Wht). Zij wijst in dat verband op het feit dat aan haar voor 2016 wel huurtoeslag is toegekend. Ter zitting heeft eiseres daaraan toegevoegd dat uitgegaan moet worden van het jaar 2013 omdat in dat jaar de huur voor het eerst de maximale huurgrens overschreed. Verder heeft zij ter zitting aangevoerd dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het voorschot terecht is vastgesteld op nihil aangezien de rekenhuur in 2017 hoger was dan de maximale huurprijs en eiseres in 2016 geen recht had op huurtoeslag. Dat er voor het jaar 2016 wel huurtoeslag is toegekend berust op een fout die niet op grond van artikel 21 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) kan worden hersteld.
Beoordeling van het geschil
hoorplicht
8. Niet in geschil is dat eiseres niet is gehoord en dat zij daar in haar bezwaarschrift wel om heeft verzocht. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb mag van horen worden afgezien indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit (Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), 6 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1890). In wat eiseres in haar bezwaarschrift heeft aangevoerd, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien voor de conclusie dat een hoorzitting tot een andersluidend besluit zou kunnen leiden. De beroepsgrond dat verweerder zijn hoorplicht heeft geschonden, slaagt daarom niet.
stukken van het geding
9. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte geen stukken heeft overgelegd van de verschillende contacten (telefonisch dan wel per e-mail of schriftelijk) die in de maand februari 2018 tussen haar en verweerder hebben plaatsgevonden. Verder stelt eiseres dat verweerder ten onrechte geen beleidsstukken of interne stukken heeft overgelegd waarop zijn standpunt is gebaseerd. Verweerder heeft ter zitting weersproken dat hij niet alle stukken van het geding heeft overgelegd en verklaard dat de beslissing om het voorschot op nihil te stellen is gebaseerd op de wettelijke bepalingen. Eiseres heeft onvoldoende gemotiveerd dat de stukken over de contacten in februari 2018, voor zover die al voorhanden zijn, van enig belang kunnen zijn (geweest) voor de besluitvorming in haar zaak (vgl. Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA3823). Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt niet verwezen naar enige vorm van beleid of interne instructies. Dat volgens eiseres de wettekst tot een andere uitkomst zou moeten leiden, is onvoldoende om aan te nemen dat dergelijke beleidsstukken of interne stukken bestaan én dat deze aan de beslissing van verweerder ten grondslag hebben gelegen. Gezien het voorgaande treft de stelling van eiseres dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, geen doel.
het voorschot
10. Vaststaat dat in januari 2017 de huurprijs hoger was dan de voor dat jaar geldende maximale huurprijs. Eiseres zou ingevolge het bepaalde in artikel 13, tweede lid, letter c Wht desalniettemin aanspraak kunnen maken op huurtoeslag wanneer zij ook over de maand december 2016 recht had op huurtoeslag. Vaststaat dat aan eiseres voor de maand december 2016 huurtoeslag is toegekend. Verweerder stelt echter dat dit per abuis is gebeurd en dat eiseres voor het jaar 2016 geen recht had op huurtoeslag.
11. Zoals verweerder ter zitting heeft uiteengezet volgt uit de Wht dat de vraag of recht bestaat op huurtoeslag en daarmee de vraag of de maximale huurprijs is overschreden iedere maand opnieuw dient te worden beantwoord. De huurprijs kan immers door de verhuurder worden verhoogd dan wel verlaagd en een dergelijke wijziging kan gevolgen hebben voor de berekening van de hoogte van de huurtoeslag. Hieruit volgt dat ook de vraag of de regeling van artikel 13, tweede lid, letter c Wht van toepassing is iedere maand opnieuw dient te worden bezien. Bestaat in de voorgaande maand als gevolg van het bepaalde in artikel 13, tweede lid, letter c Wht recht op huurtoeslag, dan werkt dit door naar de daarop volgende maand. Niet in geschil is dat de huurprijs ook in 2016 van meet af aan te hoog was om in aanmerking te komen voor huurtoeslag. Aangezien eiseres in 2015 geen recht had op huurtoeslag, kon zij voor januari 2016 geen beroep doen op het bepaalde in artikel 13, tweede lid, letter c Wht (vgl. Afdeling, 10 januari 2018, 201703224/1/A2, ECLI:NL:RVS:2018:25 en 14 maart 2018, 201707948/1/A2. ECLI:NL:RVS:2018:827). Dat betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de huurtoeslag voor het jaar 2016 ten onrechte is toegekend. Zoals de Afdeling in zijn arrest van 20 juni 2018 (201708405/1/A2, ECLI:NL:RVS:2018:2013) heeft overwogen, is verweerder niet gehouden gemaakte fouten te herhalen. Dat in 2016 aan eiseres huurtoeslag is toegekend, brengt daarom niet mee dat artikel 13, tweede lid, letter c Wht van toepassing is. Verweerder heeft het voorschot voor het jaar 2017 daarom terecht op nihil vastgesteld.
12. Uit wat onder 11 is overwogen volgt tevens dat eiseres niet kan worden gevolgd in haar stelling dat moet worden aangesloten bij de maand waarin voor het eerst sprake was van een overschrijding van de maximale huur, te weten juli 2013.
13. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het voorschot terecht vastgesteld op nihil en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag (nadere informatie www.raadvanstate.nl).