ECLI:NL:RBLIM:2023:2329

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
ROE 21/1434
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 4 april 2023, wordt het beroep van de Eerste Lijns Business Centre B.V. (ELBC) tegen de afwijzing van haar subsidieaanvraag op grond van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen, omdat de strikte toepassing van de regeling in dit geval leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De rechtbank stelt vast dat de minister de aanvraag heeft afgewezen op basis van het feit dat de onderneming van eiseres niet stond ingeschreven met een SBI-code die voorkomt in de Bijlage bij de Subsidieregeling. Eiseres heeft echter betoogd dat zij materieel voldoet aan de voorwaarden van de regeling, aangezien haar medewerkers betrokken waren bij de zorgverlening tijdens de COVID-19 pandemie.

De rechtbank concludeert dat de minister de hardheidsclausule had moeten toepassen, omdat de afwijzing van de subsidieaanvraag voor de 11 medewerkers van eiseres, die recht zouden hebben op een bonus, niet het doel van de regeling dient. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de minister ook verplicht om het griffierecht en de proceskosten aan eiseres te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van zorgaanbieders en de noodzaak om de regeling niet te strikt toe te passen in situaties waarin zorgprofessionals daadwerkelijk hebben bijgedragen aan de zorg tijdens de pandemie.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 21/1434

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2023

in de zaak tussen

Eerste Lijns Business Centre B.V. (ELBC) uit Heerlen, eiseres

(gemachtigde: mr. R.T.L.J. Jongen)
en
de Minister voor Medische Zorg, namens deze het clusterhoofd directie Wetgeving en Juridische Zaken(de minister)
(gemachtigden: M.A.H. Gatzen en G.B.M. Schendstok-Doornweerd).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een subsidie op grond van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 (Subsidieregeling).
Op 28 januari 2021 heeft de minister de aanvraag van eiseres afgewezen (primaire besluit).
Eiseres was het met deze afwijzing niet eens en heeft daarom daartegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 14 april 2021 heeft de minister het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 7 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de minister. Voorts was aanwezig mw. [naam] , werkzaam bij eiseres.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een subsidie op grond van de Subsidieregeling. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.1.
De wettelijke regels en beleidsregels die relevant zijn voor de beoordeling van dit beroep zijn te vinden in de Bijlage bij deze uitspraak.
Wat ging aan deze zaak vooraf?
3. Bij het primaire besluit heeft de minister de aanvraag van eiseres afgewezen omdat uit de aanvraag en de controle bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel bleek dat de onderneming van eiseres niet stond ingeschreven met een SBI-code die voorkomt in de Bijlage bij de Subsidieregeling. Tevens bleek dat de hoofd- of nevenactiviteiten van de onderneming niet passen bij de activiteiten die zijn vastgesteld in die Bijlage.
3.1.
In haar bezwaar stelt eiseres dat in haar aanvraag abusievelijk geen dan wel een onjuiste SBI-code is gebruikt. De bij de aanvraag behorende code is “86.92.3. – Preventieve gezondheidszorg (geen arbo begeleiding)”. Zij wijst ook op collega-instelling Meditta Support B.V., die voor dezelfde werkzaamheden in een andere regio wel een toekenning op de aanvraag heeft ontvangen.
4. Met het bestreden besluit van 14 april 2021 heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing kennelijk ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op artikel 3 van de Kaderwet VWS-subsidies (Kaderwet), de artikelen 1, 3, en 5 van de Subsidieregeling en artikel 7:3, aanhef en onder b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. Partijen betwisten niet dat eiseres niet met een geldige SBI-code in het Handelsregister staat ingeschreven. De vragen die partijen verdeeld houden, zijn of de minister het bestreden besluit zorgvuldig heeft voorbereid en of hij de Subsidieregeling correct heeft toegepast op de aanvraag van eiseres.
Had de minister eiseres moeten horen bij de voorbereiding van het bestreden besluit?
6. Eiseres betoogt dat de minister haar in de gelegenheid had moeten stellen haar bezwaar tijdens een hoorzitting mondeling toe te lichten. Zij wijst op rechtspraak waaruit volgt dat van het horen op grondslag van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb slechts mag worden afgezien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. [1] . Eiseres betwijfelt of dat het geval was, omdat de minister zelf nader onderzoek heeft verricht naar de activiteiten van ELBC. Hij heeft informatie gebruikt uit het Jaarverslag en de website van Huisartsen OZL, maar heeft nagelaten ELBC actief te bevragen. Eiseres onderstreept dat zij in het antwoordformulier van 5 maart 2021 expliciet heeft aangegeven gebruik te willen maken van haar recht te worden gehoord.
6.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat de wens van eiseres om te worden gehoord voor hem niet bepalend was. Nadat hij het bezwaarschrift had gelezen, was het hem ook zonder nadere toelichting duidelijk hoe de beslissing op het bezwaar moest luiden. Volgens hem sloten de activiteiten van de instelling niet aan bij de activiteiten uit de Bijlage bij de Subsidieregeling. De minister vond dat een hoorzitting daaraan niets had kunnen toevoegen.
7. De rechtbank oordeelt als volgt.
7.1.
Het horen in bezwaar is erop gericht nadere informatie te verkrijgen, zodat het bestuursorgaan over alle feiten en informatie beschikt om het bestreden besluit volledig te kunnen heroverwegen. Uit vaste rechtspraak volgt dat de in artikel 7:3 van de Awb genoemde gronden restrictief moeten worden toegepast. Van het horen met toepassing van onderdeel b mag slechts bij uitzondering worden afgezien, namelijk indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over
mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De beslissing om van het horen af te zien, moet bovendien worden genomen op grond van hetgeen in het bezwaarschrift is gesteld. [2]
7.2.
Uit het bestreden besluit is op te maken dat de minister naar aanleiding van het bezwaarschrift nader onderzoek heeft verricht naar de activiteiten die de instelling van eiseres ontplooit. Ook wordt eiseres in het verweerschrift tegengeworpen dat zij niet heeft toegelicht hoe het Coronacentrum Urmond precies was ingericht.
7.3.
De rechtbank concludeert hieruit dat er voldoende reden was om eiseres te horen. Hierbij betrekt de rechtbank dat eiseres expliciet heeft aangegeven gebruik te willen maken van haar recht om te worden gehoord. Deze beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 7:2 van de Awb. De rechtbank kan aan dit gebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Zij acht het gezien het verloop van deze procedure niet aannemelijk dat eiseres door deze schending is benadeeld. Daarom passeert de rechtbank het gebrek.
Heeft de minister de Subsidieregeling correct toegepast?
8. Eiseres betoogt dat de minister haar aanvraag te streng en formalistisch heeft beoordeeld. Eiseres erkent dat haar inschrijving in het Handelsregister op 1 september 2020 niet voldeed aan artikel 5, eerste lid, van de Subsidieregeling. Om deze reden heeft zij in haar aanvraag aangegeven dat de SBI-codes waaronder zij staat ingeschreven – 78.202 (Uitleenbureaus) en 69.209 (overige administratiekantoren, het voeren van een facilitair bedrijf op medisch terrein) – niet zijn vermeld in de Bijlage bij de Subsidieregeling. Eiseres vindt echter dat de minister op haar aanvraag artikel 5, tweede lid, van de Subsidieregeling had kunnen toepassen. Zij wijst op de mogelijkheid die de Nota van Toelichting bij de Subsidieregeling biedt om aan te sluiten bij de SBI-code van een hoofd- of nevenactiviteit die wel in de Bijlage is opgenomen. [3] Deze mogelijkheid is er volgens eiseres voor de gevallen waarin een zorgaanbieder zich abusievelijk niet heeft ingeschreven met een hoofd- of nevenactiviteit met een SBI-code uit de Bijlage, mits uit de aanduiding waarmee de onderneming op 1 september 2020 is ingeschreven in het Handelsregister voldoende blijkt dat zij een hoofd- of nevenactiviteit uit de Bijlage uitvoert. Eiseres betoogt dat dit geldt voor 11 van de 37 medewerkers die zij tussen 1 maart en 1 september 2020 in dienst had. Het betreft uitsluitend de medewerkers die zijn ingezet voor directe COVID19-zorg in en ten behoeve van het Coronacentrum Urmond. Eiseres vindt dat zij materieel beschouwd wel voldoet aan de Subsidieregeling en dat de minister de ruimte heeft om dat te concluderen.
8.1.
De minister wijst op het feit dat de Subsidieregeling hem beleidsruimte verschaft, op grond waarvan hij een concrete belangenafweging moet maken. Hij geeft aan dat hij, naar aanleiding van de melding van eiseres in het aanvraagformulier over haar SBI-code, ambtshalve artikel 5, tweede lid, van de Subsidieregeling heeft toegepast. Deze nadere beoordeling van de activiteiten gebeurt volgens de minister standaard om te bezien of een aanvrager alsnog in aanmerking kan komen voor een subsidie. In dit geval heeft de nadere beoordeling niet geleid tot een andere conclusie. Deze werkwijze is door de wetgever beoogd, zoals blijkt uit de toelichting op artikel 5 van de Subsidieregeling en is gecommuniceerd bij de publicatie daarvan. Er kan volgens de minister geen subsidie worden toegekend wanneer de aanvragende partij niet voldoet aan de voorwaarden uit artikel 5, ook niet wanneer het personeel wel heeft gewerkt met COVID19-patiënten en/of heeft geholpen in de strijd tegen COVID19.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
9.1.
Niet in geschil is dat de instelling van eiseres op 1 september 2020 niet beschikte over een SBI-code uit de Bijlage bij de Subsidieregeling. Eiseres viel dan ook niet onder de zorgaanbieders zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Subsidieregeling. Dit betekent dat de minister op de aanvraag van eiseres artikel 5, tweede lid, heeft moeten toepassen.
9.2.
Eiseres stond op 1 september 2020 ingeschreven onder de bedrijfsomschrijving: “Bemiddeling tussen zorgaanbieder en cliënt en/of ondersteuning van zorgaanbieders op kwaliteit, administratief en financieel vlak”. In haar subsidieaanvraag heeft zij aangegeven dat “medewerkers zijn ingezet ten behoeve van het Coronacentrum Urmond (24uurs zorg). Gedacht kan worden aan inzet in de drive-in, balies en de behandelkamers. Ook is er extra personeel ingezet voor de inrichting en coördinatie van het coronacentrum.”
9.3.
De rechtbank stelt vast dat de minister eiseres op basis van deze gegevens heeft gekwalificeerd als een werkmaatschappij behorend tot de holding ‘Huisartsen OZL’. Eiseres is daarvan het facilitaire bedrijf en ondersteunt zorgbedrijven en huisartsenpraktijken met onder andere personeelszaken en salarisadministratie. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat het feit dat de holding Huisartsen OZL als geheel betrokken is geweest bij het opzetten van het Coronacentrum Urmond en medewerkers van eiseres bij dit centrum hebben gewerkt, niets verandert aan het feit dat eiseres niet zelf de activiteiten uitvoert die aansluiten bij de SBI-codes uit de Bijlage bij de Subsidieregeling. Het is de zorginstelling waar de medewerkers hun werkzaamheden hebben verricht, door wie een subsidie had kunnen worden aangevraagd. De rechtbank concludeert dat, bezien vanuit deze kwalificatie, de minister artikel 5 van de Subsidieregeling correct heeft toegepast. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister de hardheidsclausule moeten toepassen?
10. Eiseres betoogt dat een onverkorte toepassing van artikel 5 van de Subsidieregeling leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard in de situatie waarin vaststaat dat medewerkers zich hebben ingezet in de strijd tegen COVID19. Zij vindt dat op haar aanvraag de hardheidsclausule uit artikel 15a van de Subsidieregeling had moeten worden toegepast.
10.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat hier geen sprake is van een uitzonderlijke situatie die zorgt voor een onbillijkheid van overwegende aard. Het geval van eiseres staat niet op zichzelf; er zijn meerdere aanvragers (zoals detacheerbureaus) die geen aanvraag kunnen indienen voor hun medewerkers omdat zij niet voldoen aan artikel 5 van de Subsidieregeling. In de regeling is bewust gekozen voor de systematiek dat de instelling waar de feitelijke werkzaamheden worden verricht, de subsidie aanvraagt.
11. De rechtbank overweegt als volgt.
11.1.
De rechtbank constateert dat de minister heeft erkend dat medewerkers van eiseres betrokken waren bij de voorbereidingen voor de opening van het Coronacentrum Urmond, waarbij werkzaamheden zijn uitgevoerd om onder meer de infrastructuur, logistiek, benodigde middelen en locatie te organiseren. Ook na de opening van dit centrum zijn ELBC-medewerkers ingezet, bijvoorbeeld achter de balie en in de zogenoemde ‘drive-in’. De minister heeft ook erkend dat deze medewerkers in contact zijn gekomen met COVID19-patienten.
11.2.
De rechtbank stelt vast dat het voorgaande bevestigt dat er geen discussie is over het verstrekken van de bonus zorgprofessionals COVID-19 aan de 11 medewerkers die eiseres daarvoor op het oog had. De rechtbank stelt tevens vast dat voor deze 11 medewerkers de kwalificatie ‘zorgprofessional’ niet ter discussie staat. Dit leidt tot het oordeel dat deze 11 medewerkers onder de Subsidieregeling recht zouden hebben op de bonus voor zorgprofessionals.
11.3.
De rechtbank constateert dat de afwijzing van de subsidieaanvraag voor deze 11 medewerkers is terug te voeren op de juridische kwalificatie van de aanvrager. De aanvraag is niet afgewezen omdat zij het materiële doel van de Subsidieregeling niet zou dienen. De rechtbank overweegt dat het belang dat met de Subsidieregeling wordt nagestreefd, als volgt is omschreven:
“Door middel van onderhavige regeling kunnen zorgaanbieders subsidie aanvragen voor het uitkeren van een bonus van € 1.000 aan een werknemer of derde waarvan de zorgaanbieder van oordeel is dat deze ten tijde van de uitbraak van COVID-19 een uitzonderlijke prestatie heeft geleverd. Per uitgekeerde bonus zal ook subsidie worden verstrekt aan de zorgaanbieder om de over de bonus verschuldigde belasting te kunnen voldoen.” [4]
Uit de toelichting blijkt tevens dat de Subsidieregeling generiek van aard is, waarbij het aan de zorgaanbieders is om te bepalen welke werknemers en derden tijdens de uitbraak van COVID-19 een uitzonderlijke prestatie hebben geleverd:
“Het kabinet treedt niet in die verantwoordelijkheid. In deze regeling wordt een minimale set criteria gehanteerd op grond waarvan zorgprofessionals wel of niet in aanmerking komen voor een bonus. Een dergelijke opzet van de regeling doet het meest recht aan de onderling verschillende inzet van de zorgprofessionals en aan de rol van de zorgaanbieders. Vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: Ministerie van VWS) is ook geen zicht op de individuele inzet van de zorgprofessionals. Het verscherpen van criteria in de regeling waaraan de zorgaanbieder zou moeten toetsen of een zorgprofessional in aanmerking kan komen voor een bonus, zou onnodig ingrijpen in de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder er zelfs toe kunnen leiden dat zorgprofessionals die zich wel degelijk hebben ingespannen toch buiten de boot vallen. Dat is uiteraard onwenselijk.” [5]
11.4.
De rechtbank stelt vast dat in dit geschil de subsidieverstrekking wordt geblokkeerd door de juridische kwalificatie van de subsidieontvanger, terwijl buiten kijf staat dat de 11 medewerkers van eiseres in aanmerking zouden komen voor een bonus van € 1.000,-. Deze blokkade is een gevolg van het strikt toepassen van artikel 5, tweede lid, van de Subsidieregeling.
11.5.
De rechtbank overweegt dat per 1 december 2020 aan de Subsidieregeling een hardheidsclausule is toegevoegd, neergelegd in artikel 15a. [6] Die hardheidsclausule bepaalt dat de minister een of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing kan laten of daarvan kan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
11.6.
De rechtbank is van oordeel dat het belang dat wordt beschermd door artikel 5 van de Subsidieregeling, bij een strikte toepassing op de aanvraag van eiseres in de knel komt. Het belang dat door artikel 5 wordt beschermd, is het afbakenen van de groep zorgaanbieders. Hiermee wordt voorkomen dat subsidie wordt verstrekt aan aanvragers die geen zorgprofessionals in dienst hebben die werkzaamheden voor hen hebben verricht. De afbakening is ruim van aard, zoals blijkt uit de toelichting bij artikel 1 van de Subsidieregeling:
“Voor deze subsidie komen zorgaanbieders in aanmerking die (bedrijfsmatig) zorg verlenen bij of krachtens de Wet langdurige zorg, de Zorgverzekeringswet, de Wet publieke gezondheid, de Jeugdwet of de Wet maatschappelijke ondersteuning. Ook ADL-aanbieders en de Stichting SBOH behoren op grond van deze subsidieregeling tot de zorgaanbieders. Werknemers van de Stichting SBOH verlenen eveneens zorg.”
11.7.
De rechtbank leidt hieruit af dat voor de toepasselijkheid van de Subsidieregeling doorslaggevend is dat er
‘(bedrijfsmatig) zorg werd verleend’.Uit de toelichting bij artikel 5 van de Subsidieregeling volgt dat de zorgaanbieder onder wiens verantwoordelijkheid c.q. in wiens opdracht de werkzaamheden zijn verricht,
‘het meest bekwaam werd geacht’om de subsidie aan te vragen. [7]
De rechtbank begrijpt hieruit dat voor de minister het bereiken van het met de Subsidieregeling beoogde doel zwaarder woog dan de formele kwalificatie van de aanvragers. Deze conclusie wordt ondersteund door het feit dat een onjuiste SBI-code geen belemmering vormde voor het aanvragen van de subsidie, zo lang de registratie van de SBI-code maar in het Handelsregister werd aangepast. Daarnaast heeft de minister het mogelijk gemaakt dat een stichting waarvan de SBI-code niet voorkwam op het overzicht met de SBI-codes in de Bijlage, in staat werd gesteld een bonus aan haar werknemers uit te keren, omdat het ging om zorgprofessionals die in de praktijk waren ingezet bij een zorgaanbieder.
11.8.
De rechtbank constateert dat het bij eiseres evenmin ter discussie staat dat 11 van haar medewerkers in aanmerking komen voor de bonus voor zorgprofessionals COVID-19. Deze aanspraak kan echter alleen maar worden geëffectueerd als eiseres wordt aangemerkt als een zorgaanbieder in de zin van de Subsidieregeling. De rechtbank concludeert dat een strikte toepassing van artikel 5 op de aanvraag van eiseres leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard en niet het doel dient dat met de Subsidieregeling wordt beoogd. Toepassing van de hardheidsclausule was dan ook aangewezen geweest. Deze beroepsgrond slaagt.
Is er sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel?
12. Eiseres betoogt dat een strikte uitvoering van artikel 5 van de Subsidieregeling leidt tot strijd met het gelijkheidsbeginsel. Dit artikel stelt als voorwaarde dat een subsidieaanvrager met een bepaalde in de Bijlage genoemde SBI-code, althans juiste hoofd- of nevenactiviteit is ingeschreven in het Handelsregister. De aanvragen worden uitsluitend getoetst aan deze inschrijving. Eiseres vindt dat deze toepassing een ongerechtvaardigd onderscheid in de hand werkt, omdat subsidieaanvragers van wie de aanvraag formeel niet, maar materieel wel onder de reikwijdte van de Subsidieregeling en de bedoeling van de wetgever valt, toch niet in aanmerking komen voor een subsidie. Eiseres stelt dat zorgaanbieders die dezelfde werkzaamheden uitvoeren maar een SBI-code hebben geregistreerd die niet in de Bijlage voorkomt, daardoor ongelijk worden behandeld. Eiseres heeft gewezen op Meditta Support, een collega-instelling die met de SBI-codes 86.929 (samenwerkingsorganen op het gebied van gezondheidszorg en overige gezondheidszorgondersteunende diensten), 70.102 (holdings (geen financiële)) en 78.202 (uitleenbureaus) staat ingeschreven in het Handelsregister. De aanvraag van Meditta Support is wel toegewezen. De laatste SBI-code van Meditta Support komt overeen met een van de twee codes van ELBC. Eiseres betoogt dat haar medewerkers zowel op papier (zoals blijkt uit het Handelsregister) als feitelijk (in het Coronacentrum Urmond) dezelfde werkzaamheden hebben verricht als de medewerkers van Meditta Support. Dit wordt bevestigd door de verklaring van mw. [naam manager] (manager P&O en opleidingen) van Meditta Support.
12.1.
De minister wijst op het feit dat eiseres één van de SBI-codes van Meditta Support foutief heeft aangehaald: deze instelling staat niet in het Handelsregister ingeschreven met SBI-code 86.929, maar met 86.923 (preventieve gezondheidszorg). Laatstgenoemde code staat in de Bijlage bij de Subsidieregeling en dat onderscheidt Meditta Support van de instelling van eiseres. Ook overigens is er volgens de minister geen sprake is van gelijke gevallen die ongelijk zijn behandeld. Omdat Meditta Support met een SBI-code uit de Bijlage stond ingeschreven, hoefde haar aanvraag enkel te worden getoetst aan artikel 5, eerste lid, van de Subsidieregeling. De aanvraag van eiseres moest echter nader worden beoordeeld op de feitelijke activiteiten die worden verricht, conform artikel 5, tweede lid, van de Subsidieregeling.
13. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat Meditta Support en de instelling van eiseres niet als gelijke gevallen kunnen worden beschouwd. Eiseres staat niet ingeschreven in het Handelsregister met een SBI-code die in de Subsidieregeling wordt vereist, maar Meditta Support wel. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 15a van de Subsidieregeling. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
14.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor zes weken.
14.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt zij een vergoeding voor haar proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (tweemaal 1 punt ,met een waarde van € 837,- per punt). Daarnaast zullen de reiskosten van € 26,46 worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 14 april 2021;
  • draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 360,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.700,46 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.J. Hardy, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W.C.M. Frings, griffier
.De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 4 april 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 7:3
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
a. (…),
b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,
c. (…),
d. (…), of
e. (…).

Kaderwet VWS-subsidies

Artikel 3

1. Onverminderd hoofdstuk 3 van de Financiële-verhoudingswet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij regeling van Onze Minister de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt nader worden bepaald alsmede andere criteria voor die verstrekking worden vastgesteld.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij regeling van Onze Minister kunnen voorts regels worden gesteld met betrekking tot:
a. het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;
b. de aanvraag van de subsidie en de besluitvorming daarover;
c. de voorwaarden waaronder subsidie kan worden verleend;
d. de verplichtingen van de subsidieontvanger;
e. de vaststelling van de subsidie;
f. de intrekking en wijziging van de subsidieverlening of subsidievaststelling;
g. de betaling van de subsidie en de verlening van voorschotten;
h. het verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, bedoeld in artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. Onze Minister kan de uitvoering van een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid, met inbegrip van het nemen van besluiten op grond van deze regels, delegeren aan andere bestuursorganen.

Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19

Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
accountant: accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
bonus: uitkering van € 1.000 netto aan een zorgprofessional;
COVID-19 uitbraak: periode van 1 maart 2020 tot 1 september 2020 waarin een uitbraak van het COVID-19 virus heeft plaatsgevonden;
derde: persoon, anders dan een werknemer, die bij een zorgaanbieder werkzaamheden verricht of heeft verricht op basis van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek gesloten met een ander dan de zorgaanbieder, een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 400 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, of overeenkomst van aanneming van werk als bedoeld in artikel 750 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
eindheffingsbestanddeel: eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964;
handelsregister: handelsregister als bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007;
jaarrekening: jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
minister: de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
SBI-
code: code van de Standaard Bedrijfsindeling zoals gehanteerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek waarmee de economische hoofd- of nevenactiviteit van een bedrijf wordt weergegeven in het handelsregister;
verklaring inzake werkelijke kosten: verklaring, ondertekend door ten minste één bestuurslid van de zorgaanbieder, waarin de zorgaanbieder aantoont:
a. dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt zijn verricht, voorzien van een korte toelichting;
b. dat aan de verleende subsidie verbonden verplichtingen is voldaan; en
c. wat het totale bedrag van de gerealiseerde kosten van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend en die werkelijk verricht zijn is.
werknemer: persoon die bij een zorgaanbieder werkzaam is of is geweest op basis van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, gesloten met de zorgaanbieder;
zorgaanbieder:
a. een privaatrechtelijke rechtspersoon, een organisatorisch verband van natuurlijke personen of een natuurlijk persoon die:
1°. bedrijfsmatig zorg verleent of doet verlenen als bedoeld in de Wet langdurige zorg, de Zorgverzekeringswet of de Wet publieke gezondheid;
2°. een jeugdhulpaanbieder is als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;
3°. een aanbieder is als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, die als zodanig door het desbetreffende College van burgemeester en wethouders is aangemerkt; of
4°. een ADL-aanbieder is als bedoeld in artikel 1.1 van de Subsidieregeling ADL-assistentie. b. de Stichting SBOH;
zorgprofessional: een werknemer of derde die werkzaamheden heeft verricht tijdens de COVID-19 uitbraak bij de zorgaanbieder.

Artikel 3. Activiteiten die in aanmerking komen voor subsidie

De minister kan subsidie verstrekken aan zorgaanbieders voor het uitkeren van een bonus aan een zorgprofessional.

Artikel 5. Subsidievoorwaarden

1. Subsidie wordt enkel verstrekt aan zorgaanbieders die op 1 september 2020 in het handelsregister stonden ingeschreven, met ten minste twee werkzame personen en met een hoofd- of nevenactiviteit met een SBI-code die in de Bijlage is opgenomen.
2. In afwijking van het eerste lid, kan subsidie worden verstrekt aan een zorgaanbieder indien uit de aanduiding waarmee de zorgaanbieder op 1 september 2020 is ingeschreven in het handelsregister, naar het oordeel van de minister blijkt dat de zorgaanbieder een hoofd- of nevenactiviteit uitvoert die in de Bijlage is opgenomen.
3. Dit artikel is niet van toepassing op de Stichting SBOH.

Artikel 15a Hardheidsclausule

De minister kan een of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Voetnoten

1.Eiseres heeft gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1365).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van 6 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1890) en 25 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1365); van de Centrale Raad van Beroep van 25 januari 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:178) en 4 maart 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:774); en van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 22 april 2013 (ECLI:NL:CBB:2013:BZ9960).
3.Staatscourant 17 september 2020, 48058.
4.Staatscourant 2020, nr. 48058, p. 7.
5.Staatscourant 2020, nr. 48058, p. 7.
6.Staatscourant 2020, nr. 62407.
7.Staatscourant 2020, nr. 48058, p. 12.