ECLI:NL:RVS:2014:3283

Raad van State

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
3 september 2014
Zaaknummer
201309672/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • J. Kramer
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openbaarmaking documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 september 2013, waarin het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit beroep was ingesteld tegen de afwijzing door de minister van Veiligheid en Justitie van een verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De minister had op 22 december 2011 het verzoek afgewezen en het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard op 20 juni 2012. De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift van [appellant] te laat was ingediend, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 juli 2014 ter zitting behandeld. De Afdeling overweegt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt, en dat het beroepschrift tijdig moet zijn ontvangen of ter post moet zijn bezorgd voor het einde van de termijn. In dit geval was het beroepschrift gedateerd op 27 juli 2012, maar werd het pas op 7 augustus 2012 door de rechtbank ontvangen. De Afdeling concludeert dat [appellant] niet voldoende heeft aangetoond dat het beroepschrift tijdig ter post is bezorgd, en dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat het beroep niet-ontvankelijk is.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden waarop deze rust. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 september 2014.

Uitspraak

201309672/1/A3.
Datum uitspraak: 3 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 september 2013 in zaak nr. 12/7652 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2011 heeft de minister het verzoek van [appellant] om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) afgewezen.
Bij besluit van 20 juni 2012 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 september 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2014, waar [appellant], en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.S. van Muiswinkel, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid is een bezwaar- of beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
2. De rechtbank heeft bij uitspraak van 10 december 2012 met toepassing van artikel 8:54 van de Awb het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift buiten de beroepstermijn is ontvangen en die termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Hiertegen heeft [appellant] verzet aangetekend. De verzetsrechter heeft bij uitspraak van 11 maart 2013 het verzet gegrond verklaard, omdat [appellant] aannemelijk heeft gemaakt dat het beroepschrift tijdig ter post is bezorgd en dat er derhalve geen sprake is van kennelijke niet-ontvankelijkheid. De rechtbank heeft bij uitspraak van 4 september 2013 het beroep opnieuw niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift te laat was ingediend.
3. Ambtshalve overweegt de Afdeling dat de beroepstermijn eindigde op 1 augustus 2012 en dat het beroepschrift, gedateerd op 27 juli 2012, door de rechtbank is ontvangen op 7 augustus 2012. Nu het beroepschrift niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen, als bedoeld in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, dient te worden beoordeeld of het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 april 2014 in zaak nr. 201306186/1/A3) hanteert de Afdeling als uitgangspunt dat een via PostNL verzonden poststuk in ieder geval geacht wordt tijdig ter post te zijn bezorgd als het de eerste of tweede werkdag na de laatste dag van de bezwaar- of beroepstermijn is ontvangen, tenzij op grond van de vaststaande feiten aannemelijk is dat het later dan de laatste dag van de termijn ter post is bezorgd.
De Afdeling heeft in diezelfde uitspraak overwogen dat terpostbezorging plaatsvindt op het moment waarop een poststuk in een brievenbus van PostNL wordt gedeponeerd dan wel op het moment waarop het op een postvestiging van PostNL wordt aangeboden. Het poststempel van PostNL is veelal het enige vaststaande gegeven met betrekking tot het tijdstip van ter postbezorging. In verband daarmee moet in gevallen waarin op de enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door PostNL is afgestempeld.
In dit geval is het poststempel niet leesbaar, in die zin dat dit een leesbare datum inhoudt. Het is derhalve aan [appellant] om aannemelijk te maken dat hij het beroepschrift tijdig ter post heeft bezorgd. Dit is door de rechtbank niet onderkend en niet beoordeeld. Dit leidt, gelet op het volgende, evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. [appellant] heeft gesteld dat hij het beroepschrift op 27 juli 2012 ter post heeft bezorgd, waarna hij naar Londen is vertrokken om de Olympische Spelen bij te wonen. [appellant] heeft ter zitting medegedeeld dat ook zijn moeder, die met hem is mee geweest naar Londen, desgewenst zou kunnen verklaren dat hij het beroepschrift op 27 juli 2012, op weg naar de boot naar Londen, ter post heeft bezorgd. Zijn eigen verklaring en ook een eventuele gelijkluidende verklaring van zijn moeder zijn echter niet voldoende, reeds omdat deze verklaringen niet door objectieve gegevens worden ondersteund (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 24 juli 2013 in zaak nr. 201208782/1/A1 en van 21 maart 2012 in zaak nr. 201106835/1/A3). Verder heeft [appellant] gesteld dat op de enveloppe een rolstempel is gezet in plaats van een hamerstempel. Ook hiermee heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij het beroepschrift tijdig ter post heeft bezorgd. Niet gebleken is van omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant] in verzuim is geweest.
De rechtbank is terecht, zij het op andere gronden, tot het oordeel gekomen dat het beroep niet-ontvankelijk is.
4. Het hoger beroep is reeds gelet op hetgeen is overwogen onder 3 ongegrond. De door [appellant] aangevoerde gronden behoeven geen bespreking, nu die niet kunnen afdoen aan de juistheid van de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van [appellant] door de rechtbank. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Neuwahl
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2014
280-773.