201309925/1/A2.
Datum uitspraak: 24 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 oktober 2013 in zaak nr. 13/1753 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 5 oktober 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] over het jaar 2009 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 24 april 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2014, waar [appellant], vergezeld van [persoon] en bijgestaan door mr. R.G.P. Voragen, advocaat te Heerlen, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer en drs. J.G.C van de Werken, beiden werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 35 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen vangt, in afwijking van artikel 6:8 van de Awb, de termijn voor het instellen van bezwaar aan op de dag na die van dagtekening van de beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking.
2. Tegen het besluit van 5 oktober 2012 heeft [appellant] bij brief van 20 januari 2013, bij de Belastingdienst ingekomen op 23 januari 2013, bezwaar gemaakt. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit bezwaar bij besluit van 24 april 2013 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift na afloop van de termijn voor het indienen ervan is ontvangen. Het volgens [appellant] op 5 november 2012 gemaakte bezwaar heeft de Belastingdienst/Toeslagen niet ontvangen. In hetgeen [appellant] heeft gesteld, heeft de Belastingdienst/Toeslagen geen aanleiding gezien het bezwaar inhoudelijk te behandelen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet binnen de termijn van zes weken een bezwaarschrift heeft ingediend. [appellant] voert daartoe aan dat hij bij brief van 5 november 2012 bezwaar heeft gemaakt. Hij brengt naar voren dat hij op 5 november 2013 twee vrijwel gelijkluidende bezwaarschriften, een voor zichzelf en een voor [persoon], heeft opgesteld en dat hij deze bezwaarschriften samen met [persoon] ter post heeft bezorgd. [appellant] wijst erop dat het bezwaarschrift van [persoon] van 5 november 2012 door de Belastingdienst/Toeslagen is ontvangen en in behandeling genomen.
3.1. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. 201101448/2/R1 en de uitspraak van 8 februari 2012 in zaak nr. 201107965/1/A3) overwogen dat in een geval waarin het bestuursorgaan stelt een bezwaarschrift niet te hebben ontvangen, het op de weg ligt van degene die stelt dat geschrift te hebben verzonden om aannemelijk te maken dat hij het geschrift ter post heeft bezorgd dan wel heeft afgegeven, bijvoorbeeld aan de hand van verklaringen van getuigen. De enkele stelling dat het geschrift ter post is bezorgd of is afgegeven, is daartoe onvoldoende.
3.2. [persoon] heeft ter zitting de stelling van [appellant] dat zij samen op 5 november 2013 twee bezwaarschriften ter post hebben bezorgd, bevestigd. Met de enkele verklaring van [persoon] heeft [appellant] de terpostbezorging van zijn bezwaarschrift op die datum evenwel niet aannemelijk gemaakt, nu deze verklaring niet wordt ondersteund door andere, objectieve gegevens (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 september 2014 in zaak nr. 201309672/1/A3).
Het door de Belastingdienst/Toeslagen ontvangen bezwaarschrift van 20 januari 2013 is niet binnen de termijn voor het maken van bezwaar ingediend. Nu voorts niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant] in verzuim is geweest, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Koster
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2014
710.