201503091/1/A2.
Datum uitspraak: 13 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 maart 2015 in zaak nr. 14/5300 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 mei 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten zorg- en huurtoeslag en kindgebonden budget over 2013 vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 8 juni 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot zorgtoeslag over 2012 vastgesteld op nihil, het voorschot kindgebonden budget voor dat jaar op € 370,00 en het voorschot huurtoeslag op € 834,00.
Bij besluit van 7 juli 2014 heeft Belastingdienst/Toeslagen de door [appellant] tegen deze besluiten gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 4 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. G. Kaya, advocaat te Breda, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen voorschotbeschikkingen die betrekking hebben op verschillende toeslagen en kindgebonden budget voor de jaren 2012 en 2013. De Belastingdienst/Toeslagen is niet aan een inhoudelijke beoordeling van de bezwaren toegekomen, omdat de bezwaarschriften volgens de dienst te laat zijn ingediend. De bezwaartermijn eindigde op 2 juli 2013 onderscheidenlijk 20 juli 2013 en de bezwaarschriften zijn pas op 16 september 2013 ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar geacht en niet aannemelijk gemaakt dat [appellant] de bezwaarschriften reeds op 19 juni 2013 ter post heeft bezorgd. De bezwaren zijn daarom niet-ontvankelijk verklaard.
2. [appellant] kan zich hier niet mee verenigen en betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen zijn bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert hij aan dat hij zijn bezwaar op 19 juni 2013 op de post heeft gedaan. Toen hij later telefonisch heeft geïnformeerd, bleken de bezwaarschriften niet bekend te zijn bij de Belastingdienst/Toeslagen, waarop hij de bezwaarschriften nogmaals heeft verzonden en tevens persoonlijk heeft afgegeven op het kantoor van de Belastingdienst/Toeslagen in zijn woonplaats. Aannemelijk is volgens [appellant] dat de bezwaarschriften in eerste instantie zoek zijn geraakt. Hij wijst in dit verband op een rapport van de Nationale ombudsman van 12 februari 2015, waaruit volgens hem kan worden afgeleid dat bij de Belastingdienst wel eens wat misgaat. Indien er niettemin van zou moeten worden uitgegaan dat hij te laat was met zijn bezwaren, dan betoogt [appellant] dat de Belastingdienst/Toeslagen ambtshalve inhoudelijk op zijn bezwaren had moeten ingaan en moeten beoordelen of er redenen zijn om kwijtschelding te verlenen. Hij wijst in dit verband op de website van de Belastingdienst en naar een publicatie over de bezwaarprocedure die hij op de website van de Belastingdienst heeft aangetroffen, waaruit volgens hem valt af te leiden dat zijn bezwaren ambtshalve inhoudelijk hadden moeten worden beoordeeld. Ter zitting heeft hij daarnaast gewezen op artikel 7, derde lid, van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht, waarin is bepaald dat in alle gevallen waarin het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard het voor zover mogelijk ambtshalve in behandeling wordt genomen.
Tenslotte stelt [appellant] zich op het standpunt dat de Belastingdienst/Toeslagen niet tijdig op zijn bezwaarschriften heeft beslist.
3. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. 201101448/2/R1 en de uitspraak van 8 februari 2012 in zaak nr. 201107965/1/A3) ligt het in een geval waarin het bestuursorgaan stelt een bezwaarschrift niet te hebben ontvangen, op de weg van degene die stelt dat geschrift te hebben verzonden om aannemelijk te maken dat hij het geschrift ter post heeft bezorgd dan wel heeft afgegeven, bijvoorbeeld aan de hand van verklaringen van getuigen. De enkele stelling dat het geschrift ter post is bezorgd of is afgegeven, is daartoe onvoldoende.
Met de enkele stelling van [appellant] dat hij zijn bezwaarschriften tijdig ter post heeft bezorgd, heeft hij de terpostbezorging van zijn bezwaarschriften niet aannemelijk gemaakt. Deze stelling wordt niet ondersteund door andere, objectieve gegevens of bescheiden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 september 2014 in zaak nr. 201309672/1/A3). In het door hem aangehaalde rapport van de Nationale ombudsman, waarin is vermeld dat bezwaarschriften soms door drukte of een verkeerde toebedeling onbehandeld blijven, is geen grond gelegen voor een ander oordeel.
Het betoog faalt in zoverre.
5. Voor zover [appellant] onder verwijzing naar informatie op de website van de Belastingdienst en het Besluit Fiscaal Bestuursrecht betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen hoe dan ook gehouden is zijn bezwaren inhoudelijk te beoordelen en moet beoordelen of er redenen zijn om kwijtschelding te verlenen, stelt de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt dat deze informatie en regelgeving in dit geval niet van toepassing is. Reeds hierom komt aan deze informatie niet de betekenis toe die [appellant] daaraan gesteld wil zien.
Dit betoog faalt.
6. [appellant] betoogt op zichzelf terecht dat de Belastingdienst/Toeslagen niet tijdig op zijn bezwaarschriften heeft beslist. Dit heeft de Belastingdienst/Toeslagen ook erkend. [appellant] heeft evenwel niet toegelicht waarom de te late besluitvorming tot onrechtmatigheid van het besluit op bezwaar leidt. Zijn betoog faalt reeds hierom.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016
480.