ECLI:NL:RVS:2013:1522

Raad van State

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
201206838/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over verzoek om verstrekking van documenten op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens

In deze tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, gedateerd 16 oktober 2013, wordt het hoger beroep van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport behandeld. De zaak betreft een verzoek van [wederpartij] om verstrekking van documenten op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De minister had eerder een verzoek van [wederpartij] om deze documenten te verstrekken afgewezen. De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage had in een eerdere uitspraak het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en de minister opgedragen om de documenten te verstrekken. De minister heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling overweegt dat de minister niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om de gevraagde documenten te verstrekken, omdat hij niet voldoende heeft gemotiveerd dat het noodzakelijk was om artikel 35 van de Wbp buiten toepassing te laten. De minister had moeten zorgen voor een zakelijke weergave van de persoonsgegevens van [wederpartij] in de documenten. De Afdeling draagt de minister op om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij hij rekening houdt met de overwegingen van de Afdeling. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en het recht van de betrokkene op kennisneming van zijn persoonsgegevens.

De uitspraak is van belang voor de toepassing van de Wbp en de rechten van betrokkenen in bestuursrechtelijke procedures. De Afdeling heeft de minister opgedragen om de besluiten van 7 februari en 12 april 2012 te herzien en op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. De einduitspraak zal later worden gedaan over de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

201206838/1/A3.
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op het hoger beroep van:
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 juli 2012 in zaak nr. 12/1912 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 10 augustus 2011 heeft de minister een verzoek van [wederpartij] om verstrekking van documenten krachtens de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp), afgewezen.
Bij besluit van 7 februari 2012 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 29 maart 2012 heeft de voorzieningenrechter de minister in de gelegenheid gesteld om binnen tien dagen na verzending van deze uitspraak de in dat besluit geconstateerde gebreken te herstellen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 12 april 2012 heeft de minister het besluit van 7 februari 2012 nader gemotiveerd.
Bij uitspraak van 5 juli 2012 heeft de voorzieningenrechter het door [wederpartij] tegen het besluit van 7 februari 2012 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 10 augustus 2011 herroepen, bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit en de minister opgedragen een afschrift van de gevraagde documenten geanonimiseerd binnen twee weken na verzending van deze uitspraak aan [wederpartij] te verstrekken. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
[wederpartij] heeft de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2013, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. J.W.T. Berg, werkzaam bij het ministerie, en [wederpartij] zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
Voorts zijn op 1 juli 2013 de artikelen 8:110 tot en met 8:112 van de Awb in werking getreden (Stb. 2013, 258). Nu de aangevallen uitspraak vóór deze datum is bekendgemaakt, zijn deze artikelen niet van toepassing. De Awb, zoals deze luidde tot 1 juli 2013, noch de Wet op de Raad van State biedt grondslag voor het instellen van incidenteel hoger beroep. Hoger beroep dient te worden ingesteld binnen de daartoe gestelde termijn. Voor zover [wederpartij] bij verweerschrift heeft beoogd hoger beroep in te stellen, is dat niet binnen die termijn ingesteld. Er doen zich geen feiten en omstandigheden voor op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest, zodat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
2. Ingevolge artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
3. Ingevolge artikel 1 van de Wbp wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
a. persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;
n. verstrekken van persoonsgegevens: het bekend maken of ter beschikking stellen van persoonsgegevens.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, heeft de betrokkene het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
Ingevolge het tweede lid bevat de mededeling, indien zodanige gegevens worden verwerkt, een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens.
Ingevolge artikel 43, aanhef en onder e, kan de verantwoordelijke artikel 35 buiten toepassing laten voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen.
4. [wederpartij] heeft verzocht om hem een overzicht te verstrekken van alle documenten die bij de minister beschikbaar zijn in het kader van een onderzoek door de minister naar het beroepsmatig functioneren van hem als chirurg. Ook heeft hij verzocht afschriften van deze documenten aan hem te verstrekken, voor zover hij deze nog niet in zijn bezit heeft.
Bij e-mailbericht van 17 juni 2011 heeft de minister aan [wederpartij] een overzicht verstrekt. Daarin zijn 43 documenten vermeld en omschreven waarover de minister beschikt. Deze hebben betrekking op het onderzoek naar het functioneren van [wederpartij].
In reactie op dit e-mailbericht heeft [wederpartij] bij brief van 27 juni 2011 verzocht om hem afschriften van de documenten met nummers 5, 6, 8, 9, 10, 11.1, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 22, 23, 26, 28, 29, 30, 31, 33, 34, 35, 36, 40, 42 en 43 te verstrekken. Hierop heeft de minister het bij besluit van 7 februari 2012 gehandhaafde besluit genomen. Aan dit besluit heeft de minister ten grondslag gelegd dat hij heeft voldaan aan artikel 35 van de Wbp door een overzicht van de bij hem beschikbare, door [wederpartij] gewenste documenten, te verstrekken, en dat hij een omschrijving van de inhoud, alsmede de ontvangers en de herkomst daarvan heeft vermeld. De minister acht zich niet gehouden tot het verstrekken van afschriften van de gevraagde documenten.
Vervolgens heeft de minister in bijlage 1 bij het besluit van 12 april 2012 een overzicht opgenomen, waarin hij zich wat betreft de documenten met nummers 8, 9, 11.1, 12, 17, 19 en 36 heeft beroepen op artikel 43, aanhef en onder e, van de Wbp en wat betreft de overige documenten per document heeft vermeld of en welke persoonsgegevens daarin zijn verwerkt, alsmede de ontvangers en de herkomst daarvan.
5. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennisgenomen van de door de minister vertrouwelijk overgelegde documenten.
6. De minister betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij niet toereikend heeft gemotiveerd dat het krachtens artikel 43, aanhef en onder e, van de Wbp buiten toepassing laten van artikel 35 van die wet wat betreft de documenten met nummers 8, 9, 11.1, 12, 17, 19 en 36 noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Volgens de minister zijn de in deze documenten neergelegde verklaringen in hoge mate persoonlijk van aard en te herleiden tot de personen die deze hebben afgelegd, wat effectieve anonimisering ervan in de weg staat. De eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is in geding, aldus de minister.
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 januari 2013 in zaak nr. 201112022/1/A3), is het uitgangspunt van de Wbp dat een ieder in de gelegenheid moet zijn na te gaan waar gegevens over hem zijn vastgelegd en verwerkt. De Wbp legt in artikel 35 de houder ter zake een mededelingsverplichting op: indien persoonsgegevens worden verwerkt, verstrekt de houder desverzocht betrokkene een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm alsmede beschikbare informatie over de herkomst van die gegevens. De Wbp voorziet niet in een recht op inzage in stukken waarin persoonsgegevens zijn opgenomen. Gegeven het aan de Wbp ten grondslag liggende transparantiebeginsel is inzage in stukken waarin persoonsgegevens zijn opgenomen aan de orde indien niet op andere wijze adequaat kan worden voorzien in kennisgeving van die persoonsgegevens dan wel mededeling van de herkomst daarvan. Dit geldt behoudens de in artikel 43 van de Wbp vervatte weigeringsgronden.
Voorts heeft de Afdeling eerder overwogen (uitspraak van 2 februari 2011 in zaak nr. 201005110/1/H3), dat niet ieder gewichtig belang van een ander dan de verzoeker kan worden aangemerkt als een recht of vrijheid in de zin van artikel 43, aanhef en onder e, van de Wbp (Kamerstukken II 25 892, 1997/98, nr. 3, blz. 171). Bij een recht of vrijheid van een ander dan de verzoeker, als bedoeld in deze bepaling, gaat het om gewichtige belangen op grond waarvan het noodzakelijk is een uitzondering te maken op het recht van de betrokkene op kennisneming.
6.2. Bij het besluit van 12 april 2012 heeft de minister zich wat betreft de in 6 genoemde documenten op het standpunt gesteld dat deze betrekking hebben op gesprekken met personen, die in het kader van het onderzoek naar het functioneren van [wederpartij] als chirurg hebben plaatsgevonden en in volledige vrijheid hebben moeten kunnen plaatsvinden.
6.3. De Afdeling overweegt dat het door de minister gestelde belang is aan te merken als een gewichtig belang als onder 6.1 bedoeld, voor zover de in documenten neergelegde verklaringen zijn te herleiden tot de personen die deze hebben afgelegd. Gelet op de daarin gegeven informatie zouden deze ook tot die personen te herleiden zijn, indien de documenten door het vervangen dan wel weglakken van namen zouden worden geanonimiseerd. De voorzieningenrechter heeft dan ook niet onderkend dat de minister verstrekking van afschriften van de bedoelde documenten in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
Ter zitting heeft de minister evenwel toegelicht dat met het beroep op artikel 43, aanhef en onder e, van de Wbp eveneens is beoogd te voorkomen dat, naar aanleiding van een in het kader van het onderzoek naar het functioneren van [wederpartij] uitgebracht rapport, inhoudelijke discussie over de onderliggende documenten ontstaat. Dit is geen gewichtig belang op grond waarvan het noodzakelijk is een uitzondering te maken op het recht van [wederpartij] op kennisneming van de hem betreffende persoonsgegevens, nu dit niet ziet op de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen. In zoverre heeft de minister artikel 35 van de Wbp niet in redelijkheid buiten toepassing kunnen laten.
Het had derhalve op de weg van de minister gelegen per document een zakelijke weergave te geven van de daarin opgenomen persoonsgegevens van [wederpartij]. Nu hij dit heeft nagelaten, is het besluit van 7 februari 2012, nader gemotiveerd bij het besluit van 12 april 2012, niet zorgvuldig tot stand gekomen en ondeugdelijk gemotiveerd. De voorzieningenrechter heeft in zoverre terecht het beroep gegrond verklaard en het besluit van 7 februari 2012 vernietigd. Met die vernietiging is tevens de grondslag aan het aanvullende besluit van 12 april 2012 komen te ontvallen.
Blijkens hetgeen hiervoor is overwogen moet de minister, met in achtneming van de weigeringsgrond van artikel 43, aanhef en onder e, van de Wbp voor zover die terecht is ingeroepen, namelijk om te voorkomen dat verklaringen zijn te herleiden tot degene die haar heeft afgelegd, per document een zakelijke weergave geven van de persoonsgegevens van [wederpartij]. Daartoe dient de minister een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
De voorzieningenrechter heeft derhalve ten onrechte het besluit van 10 augustus 2011 herroepen en bepaald dat de aangevallen uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit en de minister ten onrechte opgedragen een afschrift van de gevraagde documenten geanonimiseerd aan [wederpartij] te verstrekken.
7. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de minister opdragen om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak, met inachtneming van hetgeen onder 6.3 is overwogen, in plaats van de besluiten van 7 februari en 12 april 2012 een nieuw besluit te nemen. Dat besluit moet op de wettelijk voorgeschreven wijze worden bekendgemaakt.
8. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en het griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van hetgeen onder 6.3 is overwogen, een nieuw besluit te nemen in plaats van de besluiten van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 7 februari en 12 april 2012, beide met kenmerk DWJZ-2011000859;
- dat besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en aan de Afdeling mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Beerse
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013
382-741.