ECLI:NL:RVS:2011:BT1936
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- H.G. Sevenster
- A.B.M. Hent
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vreemdelingenbewaring en rechtmatig verblijf van een vreemdeling met een Nederlandse partner
In deze zaak gaat het om een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 3 november 2010. De vreemdeling en zijn partner, van Nederlandse nationaliteit, hebben van 12 mei 2008 tot en met 28 januari 2009 in Duitsland gewoond en zijn daarna naar Nederland teruggekeerd. De vreemdeling werd op 2 november 2010 aangehouden en op basis van de Vreemdelingenwet 2000 in bewaring gesteld, omdat er aanwijzingen waren dat hij zich aan de uitzetting zou onttrekken. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf had op basis van de Europese richtlijn 2004/38/EG, omdat hij niet aan de meldingsplicht voldeed. De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij rechtmatig verblijf heeft op basis van zijn duurzame relatie met een Nederlandse partner.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling zich binnen drie dagen na binnenkomst in Nederland had moeten melden. De rechtbank heeft ook ten onrechte gesteld dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf had, omdat hij niet voldeed aan de meldingsplicht. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar verbetert de gronden waarop deze rust. De vreemdeling heeft geen recht op schadevergoeding en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de voorwaarden voor rechtmatig verblijf van vreemdelingen in het licht van de Europese regelgeving te beoordelen.