In deze zaak gaat het om een minderjarig meisje van Ghanese nationaliteit, eiseres, die een aanvraag heeft ingediend voor een faciliterend visum om bij haar moeder in Nederland te verblijven. Haar moeder is een ongehuwde partner van een Unieburger. De aanvraag is door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, omdat eiseres volgens de verweerder geen verblijfsrecht kan ontlenen aan de Verblijfsrichtlijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister zich terecht op dit standpunt heeft gesteld, maar dat de minister niet in het kader van deze aanvraag nader onderzoek had mogen doen naar de relatie tussen de moeder en haar partner, aangezien dit al eerder was onderzocht. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand omdat de afwijzing niet op de resultaten van het onderzoek is gebaseerd. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij aan de voorwaarden voor verblijf voldoet, en dat er geen sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen kinderen van gehuwde en ongehuwde partners van Unieburgers. De rechtbank veroordeelt de verweerder in de proceskosten van eiseres en bepaalt dat het betaalde griffierecht aan eiseres moet worden vergoed.