201006943/1/H2.
Datum uitspraak: 2 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], en
2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B],
allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 5 juli 2010 in zaak nr. 10/129 in het geding tussen:
[appellanten sub 1] en [appellanten sub 2]
het college van burgemeester en wethouders van Het Bildt.
Bij besluiten van 26 maart 2009 en van 22 oktober 2009 heeft de raad van de gemeente Het Bildt (hierna: de raad) verzoeken van [appellanten sub 1] onderscheidenlijk [appellanten sub 2] om vergoeding van proceskosten afgewezen.
Bij besluit van 17 december 2009 heeft het college de door [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juli 2010, verzonden op 6 juli 2010, heeft de rechtbank het door [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2011, waar [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2], vertegenwoordigd door drs. C. Atema, en het college, vertegenwoordigd door mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, zijn verschenen.
2.1. Vaststaat dat eerdere verzoeken van [appellanten sub 1] onderscheidenlijk [appellanten sub 2] om vergoeding van proceskosten zijn afgewezen bij besluiten van 21 februari 2008. Bij besluiten van 26 maart 2009 en 22 oktober 2009 heeft de raad de verzoeken met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht afgewezen, omdat [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden hebben vermeld. Bij het besluit op bezwaar van 17 december 2009 heeft het college, daartoe gemandateerd door de raad, deze besluiten gehandhaafd.
2.2. [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, nu zij bij hun verzoeken hebben verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 14 januari 2009 in zaak nr.
200803127/1, waarin is bepaald dat hun gemachtigde is aan te merken als rechtsbijstandverlener in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten.
2.2.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (onder andere uitspraak van 24 juni 2008 in zaak nr.
200806580/1/H2) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.2.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 augustus 2008, in zaak nr.
200801693/1) is een uitspraak van een rechterlijke instantie geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid. Derhalve kan ook de door [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] aangehaalde uitspraak niet als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid worden aangemerkt. Nu ook overigens geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn gesteld en zich evenmin een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, is voor een rechterlijke toetsing van het besluit van 17 december 2009 geen plaats. De rechtbank heeft dan ook terecht het beroep van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] ongegrond verklaard. Gelet hierop kan hetgeen overigens is aangevoerd niet slagen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2011