Uitspraak
1.[eiser sub 1] ,
1.De procedure
- de dagvaarding van 23 september 2016;
- de akte overlegging producties van [eiser sub 1] cs;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het vonnis waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van de op 24 augustus 2017 gehouden comparitie van partijen en de daarin genoemde stukken; de opmerkingen van partijen over het proces-verbaal behoren tot de processtukken.
2.De feiten
zich op het standpunt gesteld dat hij de onderliggende stukken van het ambtsbericht 2000 niet mag inzien en dat hem onvoldoende compensatie wordt geboden voor zijn daaruit voortvloeiende slechte bewijspositie. Deze beroepsgrond faalt. Eisers betoog ziet op hetzelfde onderwerp als reeds is beoordeeld in genoemde uitspraken van de Afdeling van 8 februari 2005 en van de rechtbank van 13 mei 2008. Uit het betoog van eiser blijkt echter niet van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde beoordeling zouden rechtvaardigen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:522), waarin de Afdeling tot een gelijke conclusie komt ten aanzien van een soortgelijk beroep op artikel 47 van het Handvest.
malen heeft uitgemaakt, onder meer bij uitspraak van 13 april 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW4347), dat deze Note niet is aan te merken als een concreet aanknopingspunt in bovenbedoelde zin. De beroepsgrond van eiser faalt. Gelet hierop is evenmin aanleiding om de UNCHR op te roepen als getuige, zoals door eiser is betoogd. De rechtbank verwijst daartoe naar de uitspraak van de Afdeling van 11 september 2012 (201107836/1, www.raadvanstate.nl).
3.Het relevante Vreemdelingrechtelijk toetsingskader
- a)
- b)
- c)
- a)
- b)
- c)
Bewijslast en verantwoordelijkheid”bepaalt:
personal and knowing participation”test wordt uitgevoerd. Aan de hand daarvan wordt bezien of iemand persoonlijk heeft deelgenomen aan handelingen als omschreven in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (
personal participation) en wordt bezien of iemand wist of had behoren te weten dat de reële mogelijkheid bestond dat mede door zijn handelen of nalaten een handeling als omschreven in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag zou worden gepleegd (
knowing participation).
Het klimaat van terreur en angst dat de KhAD en de WAD teweegbrachten in de Afghaanse maatschappij, heerste ook binnen de veiligheidsdiensten zelf. De loyaliteit van de medewerkers van de KhAD en de WAD werd voortdurend op de proef gesteld. Indien ook maar de geringste twijfel bestond over de toewijding van een medewerker aan de communistische zaak, dan werd hij (of zij) zonder meer uit de gelederen van de KhAD of de WAD verwijderd. Veelal betekende dit de dood van de betrokken medewerker. Om niet de verdenking op zich te laden deloyaal te zijn, dienden de medewerkers van de KhAD en de WAD zich vrijwel dagelijks te bewijzen.
3.1. Veiligheidsdiensten in communistisch Afghanistan”,aan de Tweede Kamer geschreven:
de lijn ingezet bij de brief van 28 november 1997 aan uw Kamer over artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag over de bewijslast in deze zaken (1997–1998, 19 637, nr. 295), leidt de informatie in dit ambtsbericht mij tot de conclusie dat aan een onderofficier of officier van de KhAD en WAD die asiel aanvraagt in Nederland voortaan in de regel artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag zal worden tegengeworpen.
“personal and knowing participation”.Dit is onder meer bij brief van brief van 9 juni 2008 van de Staatssecretaris aan de Tweede Kamer als volgt toegelicht:
omkering van de bewijslast’in feite sprake is van een bewijsvermoeden, dat kan worden ontkracht. De onder 3.8 bedoelde brief van 9 juni 2008 vermeldt hierover:
4.Het geschil
primairomdat in de uitspraak van 16 november 2015 in de zaak van [eiser sub 1] geen individuele beoordeling als bedoeld in de zaak B en D tegen Duitsland heeft plaatsgevonden,
subsidiairdoor geen prejudiciële vragen aan het HvJEU te stellen over het gebruik van het ambtsbericht.
5.De beoordeling
de partij die in een rechtsgeding in het ongelijk wordt gesteld”,ziet de rechtbank geen grond om te oordelen dat die weg alleen openstaat voor de in het ongelijk gestelde partij zelf. Het ging in die zaak om de vraag of die rechtsgang openstond voor een in het ongelijk gestelde partij, niet over de hier te beantwoorden vraag naar de ontvankelijkheid van een collectieve actie.
allezaken van voormalig KhAD/WAD
(onder-)officieren wordt toegepast. Daarmee lenen de vorderingen van [eiser sub 1] cs zich voor bundeling van belangen in een collectieve actie. Noch de tekst, noch de kennelijke strekking van artikel 3:305a BW staat eraan in de weg dat een collectieve actie een gebundeld belang kan dienen van partijen ten aanzien van wie, op grond van dezelfde overwegingen ten aanzien voor hen gelijke feiten en omstandigheden, een rechterlijk oordeel is geveld.
In verband hiermede kan het hiervoor onder 2.3. vermelde betoog van appellanten in dit geding geen rol spelen en zal dit betoog dan ook verder buiten beschouwing worden gelaten.”
rule of reason’ worden toegepast: het voorliggende geval moet worden onderzocht met inaanmerkingneming van de plaats van de bepaling in de gehele procedure en van het verloop en de bijzondere kenmerken daarvan. In voorkomend geval moet rekening worden gehouden met de beginselen die aan het nationale stelsel van rechtspraak ten grondslag liggen, zoals de bescherming van de rechten van de verdediging, het rechtszekerheidsbeginsel en het goede verloop van de procedure. Verg. HvJEU 14 december 1995, C-213/93 (Peterbroeck), punt 14 en HvJEU 3 september 2009, C2/08 (Olimpiclub) punt 27.
criteriumwaaraan moet worden getoetst zijn partijen het eens. Tussen partijen staat niet ter discussie dat artikel 12, tweede lid, van de Definitierichtlijn, zoals uitgelegd in de Europese rechtspraak, een individuele beoordeling vereist. De discussie tussen partijen spitst zich toe op de wijze waarop feitelijk onderzoek wordt verricht met het oog op de toepassing van dit criterium. Een deel van het verwijt betreft bovendien de feitelijke uitvoering daarvan van het beleid door de IND: [eiser sub 1] cs stellen dat het leveren van tegenbewijs weliswaar op zichzelf mogelijk is, maar
de factoonmogelijk is omdat de IND alle bewijs als ongeloofwaardig ter zijde schuift.