200909603/1/V3.
Datum uitspraak: 19 februari 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 3 december 2009 in zaak nr. 09/41638 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 12 november 2009 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) met ingang van 16 november 2009 in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 3 december 2009, verzonden op 4 december 2009, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 10 december 2009, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. De vreemdeling klaagt in grief 1 dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de maatregel van bewaring dient te worden aangemerkt als een directe inbewaringstelling ter fine van uitzetting, nu dit besluit voor ommekomst van de termijn, gesteld bij artikel 94, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), is geëffectueerd. Daartoe stelt hij dat de duur tussen de oplegging van het besluit tot inbewaringstelling en de daadwerkelijke effectuering van dit besluit te lang is en dat sprake is van een indirecte bewaringsmaatregel, hetgeen blijkens jurisprudentie van de Afdeling niet is toegestaan. Ook is die handelwijze in strijd met artikel 5 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, aldus de vreemdeling.
2.1.1. Blijkens het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van gehoor voor inbewaringstelling is de vreemdeling tijdens zijn strafrechtelijke detentie op 12 november 2009 gehoord. Verder vermeldt dit proces-verbaal dat hem na dit gehoor de maatregel van bewaring is uitgereikt en dat hem te kennen is gegeven dat deze maatregel aansluitend op de beëindiging van de strafrechtelijke detentie van kracht zal worden. De vreemdeling is op 16 november 2009 in vreemdelingenbewaring gesteld.
2.1.2. Geen rechtsregel verbiedt dat een vreemdeling nog tijdens zijn strafrechtelijke detentie een besluit tot inbewaringstelling wordt uitgereikt onder mededeling dat die maatregel direct aansluitend aan zijn invrijheidstelling uit strafdetentie ten uitvoer zal worden gelegd met concrete vermelding van de datum en het tijdstip van de tenuitvoerlegging. In dit geval is voorts niet gesteld dat zich in de periode tussen het nemen van de maatregel en de tenuitvoerlegging daarvan feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die aan de tenuitvoerlegging van de maatregel in de weg zouden staan. De grief faalt.
2.2. Hetgeen in de grieven 2 tot en met 5 is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van gronden waarop deze rust.
2.4. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.K. van Leening, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Leening
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2010
513.
Verzonden: 19 februari 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,