ECLI:NL:RBDHA:2023:19305

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
NL23.34166
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met betrekking tot voortvarendheid en lichter middel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 november 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De eiser, geboren in 1997, heeft beroep ingesteld tegen de uitreiking van de maatregel van bewaring, die volgens hem niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Hij betoogde dat er geen concrete datum en tijdstip van tenuitvoerlegging was vermeld. De rechtbank oordeelde echter dat de maatregel correct was uitgereikt, met duidelijke vermelding van de ingangsdatum en tijdstip van de bewaring, namelijk 19 oktober 2023 om 09:00 uur.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd zijn. De verweerder had aangegeven dat de bewaring noodzakelijk was voor de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich eerder aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken en dat er geen reden was om aan te nemen dat de verweerder niet voortvarend zou werken aan de behandeling van de asielaanvraag van de eiser. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over de noodzaak van een lichter middel verworpen, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 november 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.34166
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. den Toonder), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2023 op een zitting behandeld. Eiser heeft schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om te verschijnen en zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1997.
Uitreiking van de maatregel van bewaring
2. Eiser voert aan dat de uitreiking van de maatregel van bewaring niet op de juiste manier heeft plaatsgevonden. Tijdens eisers strafrechtelijke detentie is de maatregel van bewaring uitgereikt onder de mededeling dat die maatregel direct aansluitend aan zijn invrijheidstelling uit strafdetentie ten uitvoer zal worden gelegd. Hieruit volgt niet dat aan eiser een concrete vermelding van datum en tijdstip van de tenuitvoerlegging is duidelijk gemaakt.
3. De rechtbank volgt eiser hierin niet en overweegt daartoe als volgt. In de maatregel van bewaring zijn de datum en het tijdstip vermeld waarop de bewaringsmaatregel van kracht wordt, namelijk 19 oktober 2023 om 09:00 uur. De rechtbank volgt eiser dan ook niet
in zijn stelling dat er geen concrete vermelding van datum en tijdstip van tenuitvoerlegging is gedaan. Verder is gesteld noch gebleken dat zich in de periode tussen het nemen van de maatregel van bewaring en de tenuitvoerlegging daarvan feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die aan de tenuitvoerlegging van de maatregel in de weg zouden staan.1 De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser alle zware en lichte gronden heeft betwist. Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat hij de lichte grond onder 4b niet langer handhaaft.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is de feitelijke juistheid van de gronden 3b en 3c voldoende gemotiveerd. Dat eiser op 5 februari 2020 met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken klopt niet, maar wel dat hij op 25 april 2019 MOB is gegaan. Daaruit blijkt al dat hij zich enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Verder is in het aanvullend terugkeerbesluit van 15 december 2022 het land van bestemming kenbaar gemaakt en volgt daaruit duidelijk dat eiser de plicht had om Nederland te verlaten. De gronden onder 3b en 3c kunnen de maatregel dragen.2 Al om die reden treft de beroepsgrond geen doel en behoeven de geschilpunten over de overige gronden geen bespreking.
Voortvarendheid
7. Eiser voert aan dat verweerder de asielaanvraag die hij heeft gedaan niet binnen vier weken vanaf de datum van inbewaringstelling zal kunnen afronden.
8. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat eiser op 2 november 2023 is gehoord in het kader van
1. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 19 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL5983.
2 ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
zijn asielaanvraag, op 3 november 2023 is een voornemen uitgebracht en op 6 november 2023 heeft verweerder de asielbeschikking genomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
9. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat eiser zich niet beschikbaar houdt voor de asielprocedure. Daarnaast heeft eiser psychische problemen.
10. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel van bewaring volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Ook heeft verweerder in de maatregel van bewaring terecht overwogen dat de medische voorzieningen in het detentiecentrum van vergelijkbare kwaliteit zijn als de medische voorzieningen in de vrije maatschappij. In zoverre is de gestelde medische situatie van eiser meegewogen in het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
11. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is,3 is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
3 ECLI:EU:C:2022:858.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 november 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.