ECLI:NL:RBDHA:2024:22060

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
NL24.50507
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000, beoordeling van de rechtmatigheid en zicht op uitzetting naar Marokko

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De maatregel was opgelegd op 17 december 2024 op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De rechtbank heeft het onderzoek op 24 december 2024 gesloten en de zaak behandeld in Middelburg.

De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, ondanks de betwisting van eiser over de rechtsgeldigheid van de handtekening en de ingangsdatum van de maatregel. Eiser voerde aan dat de maatregel onrechtmatig was omdat deze was genomen en uitgereikt op 17 december, terwijl de ingangsdatum op 18 december was vastgesteld. De rechtbank verwierp dit argument, omdat eiser op de hoogte was van de maatregel en de uitleg hierover had ontvangen.

Daarnaast betwistte eiser de gronden voor de maatregel, waaronder het risico op onttrekking aan toezicht en het niet naleven van terugkeerverplichtingen. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden 3a, 3b en 3c feitelijk juist waren, en dat er voldoende redenen waren om de maatregel van bewaring te handhaven. Eiser had geen identificerend reisdocument en had zich eerder aan het toezicht onttrokken. De rechtbank oordeelde dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn ontbrak, ondanks de vertraging in de reactie van de Marokkaanse autoriteiten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50507

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft ingestemd met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 20 december 2024 gronden van beroep ingediend. Verweerder heeft op 23 december 2024 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek op 24 december 2024 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1981 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. De eerder aan eiser opgelegde maatregel van bewaring van 13 november 2024 is opgeheven op 13 december 2024, omdat eiser strafrechtelijk is gedetineerd. Tijdens deze vrijheidsbeneming is eiser op 17 december 2024 gehoord op het voornemen om aan hem de maatregel van bewaring op te leggen. Aansluitend is aan eiser de maatregel uitgereikt. In het besluit tot het opleggen van de maatregel is bepaald dat deze ingaat op 18 december 2024 om 08:00 uur.
3. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is, omdat het besluit is genomen en uitgereikt op 17 december 2024, terwijl de maatregel luidt dat deze is opgelegd op 18 december. Eiser moest en moet weten waar hij en toe is. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser middels een M122 is geïnformeerd over het feit dat hij zal worden overgebracht naar een plaats bestemd voor gehoor en dat aan eiser tijdens het gehoor op 17 december 2024 is uitgelegd waarom het gesprek op 17 december 2024 heeft plaatsgevonden en wanneer de maatregel van bewaring zal ingaan. Daarnaast moet het besluit tot het opleggen van de maatregel zo worden begrepen dat de tenuitvoerlegging van de maatregel op laatstgenoemd tijdstip ingaat. Er is geen rechtsregel die verbiedt dat aan een vreemdeling nog tijdens de vrijheidsbeneming op andere titel een besluit tot inbewaringstelling wordt uitgereikt onder de mededeling dat die maatregel direct aansluitend aan het eindigen van die eerdere vrijheidsbeneming ten uitvoer zal worden gelegd. [1] In dit geval is daarnaast niet gesteld of gebleken dat zich in de periode tussen het nemen van de maatregel en de tenuitvoerlegging daarvan feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die aan de tenuitvoerlegging van de maatregel in de weg zouden staan.
4. Eiser voert verder aan dat de digitale handtekening van de maatregel van bewaring niet kan worden geverifieerd en dat om die reden geen sprake is van een rechtsgeldige maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is voorzien van een rechtsgeldige digitale handtekening. De maatregel is op 17 december 2024 om 13:58 uur ondertekend. Er is sprake van een gedagtekende en ondertekende maatregel die voldoet aan de daaraan gestelde vereisten. [2]
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser betwist alle zware en lichte gronden. Eiser voert aan dat niet inzichtelijk is geworden op welke wijze eiser Europa is ingereisd. Dat eiser zijn paspoort en
identiteitskaart heeft verscheurd blijkt niet uit de stukken. Daarnaast wordt in de M110 verwezen naar eerdere bewaringsgehoren, terwijl die niet aan het dossier zijn toegevoegd. De maatregel is onzorgvuldig gemotiveerd. Eiser heeft zich daarnaast niet onttrokken aan het toezicht. Er is sprake van psychische problematiek zodat de zware grond 3b niet aan hem kan worden tegengeworpen. Daarnaast is niet bekend hoeveel tijd eiser zich heeft onttrokken aan het toezicht, nu eiser tussentijds wel degelijk in het zicht van de politie was in het kader van strafrechtelijke detentieperioden. Zware grond 3c kan ook niet aan eiser worden tegengeworpen vanwege zijn psychische problemen. Het is niet bekend in hoeverre eiser heeft begrepen dat er een terugkeerverplichting op hem rustte. Daarbij komt dat eiser in het gehoor over het opleggen van een terugkeerbesluit geen bijstand heeft gehad van een advocaat. Ook de zware grond 3i kan niet aan hem worden tegengeworpen. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de huidige inbewaringstelling heeft hij contact gehad met de Marokkaanse autoriteiten, hier is echter niet op gereageerd. Ook in het ophoudingsgehoor heeft eiser deze medewerkingsbereidheid getoond en wederom in het vertrekgesprek.
7. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval de zware gronden 3a, 3b en 3c feitelijk juist zijn. Uit de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020 volgt dat, om de zware gronden 3a, 3b, en 3c aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. [3] Niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een identificerend reisdocument voorzien van een geldig visum. Zware grond 3a is dan ook feitelijk juist. Ook de zware gronden 3b en 3c zijn feitelijk juist. Eiser heeft geen melding gemaakt van zijn onrechtmatig verblijf. Daarnaast is bij de afwijzing van zijn asielaanvraag op 25 juli 2022 een terugkeerbesluit opgelegd en is op 10 februari 2024 een aanvullend terugkeerbesluit opgelegd. De gestelde psychische problemen van eiser doen aan
de feitelijke juistheid van deze zware gronden niet af.
8. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a, 3b en 3c reeds de conclusie
rechtvaardigen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken of de
voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure zal ontwijken of belemmeren. Deze
gronden kunnen de maatregel van bewaring naar het oordeel van de rechtbank dragen. [4] Wat
is aangevoerd over de zware grond 3i en de lichte gronden behoeft daarom geen
bespreking meer.
Lichter middel en persoonlijke omstandigheden
9. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel dan bewaring is toegepast. Er is sprake van medische en psychische problematiek en medicijngebruik. Daarnaast had verweerder uitdrukkelijk moeten vermelden welk lichter middel zij heeft beoordeeld.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de maatregel van bewaring afdoende heeft gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met de toepassing van een lichter middel. Dat verweerder niet specifiek heeft vermeld welk lichter middel zij heeft beoordeeld maakt de maatregel van bewaring niet onrechtmatig. Verweerder heeft namelijk wel degelijk gemotiveerd waarom hij geen aanleiding heeft gezien voor het toepassen van een lichter middel in zijn algemeenheid, ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van eiser.
Zicht op uitzetting
11. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is naar Marokko binnen een redelijke termijn. Eiser is dit jaar al voor de vierde keer in bewaring gesteld en hij en verweerder wachten kennelijk al sinds 14 februari 2024 tevergeefs op antwoord van de Marokkaanse autoriteiten. Eiser verwacht niet dat de Marokkaanse autoriteiten voor eiser een laissez-passer (lp) zullen afgeven.
12. Anders dan eiser stelt, is de rechtbank van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Marokko in het algemeen, of in het bijzonder van eiser, is komen te ontbreken. Het enkele feit dat verweerder sinds de indiening van de LP-aanvraag nog geen reactie heeft ontvangen van de Marokkaanse autoriteiten, is hiervoor onvoldoende. Uit de in het dossier opgenomen verslagen van de vertrekgesprekken blijkt bovendien dat eiser niet zijn volledige medewerking verleent aan de terugkeer naar Marokko.
Ambtshalve toetsing
13. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig
moment onrechtmatig was.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 24 december 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL5983.
2.Zie artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Op grond van artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb.