ECLI:NL:RBDHA:2024:16390

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.37554
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring opgelegd aan vreemdeling tijdens strafrechtelijk traject

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Tunesische vreemdeling, werd op 13 september 2024 aangehouden wegens het niet voldoen aan de identificatieplicht en was tot 22 september 2024 gegijzeld in verband met een openstaande veroordeling tot schadevergoeding. Tijdens deze vrijheidsbeneming werd op 19 september 2024 het voornemen tot het opleggen van de maatregel van bewaring aan eiser medegedeeld, met een ingangsdatum van 22 september 2024 om 19:00 uur. Eiser stelde dat de maatregel onrechtmatig was, omdat deze pas na zijn vrijheidsbeneming zou ingaan. De rechtbank oordeelde echter dat er geen rechtsregel is die verbiedt dat een maatregel van bewaring wordt opgelegd tijdens een eerdere vrijheidsbeneming, mits de tenuitvoerlegging aansluitend plaatsvindt. De rechtbank concludeerde dat de maatregel rechtmatig was, omdat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland had en niet had aangetoond dat hij een Duits verblijfsrecht bezat. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel voldoende waren gemotiveerd en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de maatregel onrechtmatig maakten. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank besloot dat verweerder geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37554

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2002 en de Tunesische nationaliteit te hebben.
2. Eiser is op 13 september 2024 aangehouden vanwege het niet voldoen aan de identificatieplicht. Vervolgens is hij tot 22 september 2024, 19:00 uur gegijzeld in verband met een openstaande veroordeling tot schadevergoeding. Tijdens deze vrijheidsbeneming is eiser op 19 september 2024 gehoord op het voornemen om aan hem de maatregel van bewaring op te leggen. Aansluitend is aan eiser de maatregel uitgereikt. In het besluit tot het opleggen van de maatregel is bepaald dat deze ingaat op 22 september 2024 om 19:00 uur.
3. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is, omdat het besluit is genomen en uitgereikt op 19 september 2024, terwijl de maatregel luidt dat deze is opgelegd op 22 september om 19.00 uur. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Het besluit tot het opleggen van de maatregel moet zo worden begrepen dat de tenuitvoerlegging van de maatregel op laatstgenoemd tijdstip ingaat. Er is geen rechtsregel die verbiedt dat aan een vreemdeling nog tijdens de vrijheidsbeneming op andere titel een besluit tot inbewaringstelling wordt uitgereikt onder de mededeling dat die maatregel direct aansluitend aan het eindigen van die eerdere vrijheidsbeneming ten uitvoer zal worden gelegd. [1] In dit geval is daarnaast niet gesteld of gebleken dat zich in de periode tussen het nemen van de maatregel en de tenuitvoerlegging daarvan feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die aan de tenuitvoerlegging van de maatregel in de weg zouden staan.
4. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland. Voor zover eiser stelt dat hij een Duits verblijfsrecht heeft, heeft hij dit niet aangetoond. Gelet hierop was verweerder bevoegd tot het opleggen van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vw.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
6. Als zware gronden [2] staat daartoe in de maatregel vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. de betrokken vreemdeling heeft eerder een visum, een besluit, een kennisgeving of aanzegging ontvangen waaruit de plicht om Nederland te verlaten blijkt en heeft daaraan niet uit eigen beweging, binnen de daarin besloten of geldende termijn, gevolg gegeven.
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 Vw heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
7. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig (lichte gronden) ook voldoende zijn gemotiveerd. Voor de gronden geldt dat zij de maatregel van bewaring kunnen dragen. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om het genoemde risico te ondervangen. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien voor een lichter middel.
8. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 9 oktober 2024 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL5983.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.