ECLI:NL:RVS:2005:AU7596

Raad van State

Datum uitspraak
7 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200504666/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toevoeging rechtsbijstand door Bureau Rechtsbijstandvoorziening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek om een toevoeging voor rechtsbijstand door het Bureau Rechtsbijstandvoorziening van de Raad voor Rechtsbijstand te Leeuwarden. Het verzoek van de wederpartij werd op 3 mei 2001 afgewezen. Na een beroep door de wederpartij, verklaarde de appellant op 20 januari 2004 het beroep gegrond, maar wees het verzoek om toevoeging alsnog af. De rechtbank Leeuwarden vernietigde deze beslissing op 14 april 2005, waarna de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State op 27 mei 2005. De zaak werd behandeld op 8 november 2005, waarbij de appellant vertegenwoordigd was door J. Hamer. De wederpartij verscheen niet.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat volgens artikel 12 van de Wet op de rechtsbijstand, rechtsbijstand niet verleend wordt indien het verzoek kennelijk van elke grond is ontbloot. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant niet kon aannemen dat het verzoek van de wederpartij volstrekt ontoereikende gronden had. De appellant betoogde dat de rechtbank dit oordeel ten onrechte had geveld, maar de Afdeling volgde hem hierin niet. De rechtbank had terecht overwogen dat de conclusie van volstrekt ontoereikende gronden niet lichtvaardig kan worden getrokken.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant de proceskosten van de wederpartij moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 7 december 2005.

Uitspraak

200504666/1.
Datum uitspraak: 7 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 04/134 WRB van de rechtbank Leeuwarden van 14 april 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2001 heeft het Bureau Rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden afwijzend beslist op het verzoek van [wederpartij] om een toevoeging.
Bij besluit van 20 januari 2004 heeft appellant het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en het verzoek om toevoeging alsnog afgewezen.
Bij uitspraak van 14 april 2005, verzonden op 15 april 2005, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 26 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 juni 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 juli 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door J. Hamer, werkzaam bij de raad is verschenen. [wederpartij] is met voorafgaand bericht niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het daartoe strekkende verzoek kennelijk van elke grond is ontbloot.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder b, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: het Brt) wordt rechtsbijstand als zijnde van elke grond ontbloot niet verleend indien het verzoek betrekking heeft op een vordering of verweer waarvoor de rechtzoekende geen of een volstrekt ontoereikende grond verschaft.
2.2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant in het onderhavige geval niet heeft kunnen aannemen dat het verzoek van [wederpartij] een vordering betrof waarvoor hij volstrekt ontoereikende gronden heeft aangevoerd.
2.3.    Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. Hij betoogt dat de rechtbank geen acht heeft geslagen op de omstandigheid dat door appellant moet worden getoetst of aangevoerde gronden in de onderliggende procedure een betekenisvolle relatie hebben met het belang in een zaak.
2.4.     De Afdeling volgt appellant hierin niet. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de conclusie dat sprake is van volstrekt ontoereikende gronden niet licht kan worden getrokken. Dat in dit verband een verderreikende toets moet worden uitgevoerd dan een marginale vindt  geen steun in de Wrb en het Brt noch in de toelichtingen daarop. Evenmin zijn in de door appellant aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 20 april 2005, no.
200404081/1, aanknopingspunten te vinden voor een dergelijk standpunt. In die zaak was in tegenstelling tot de onderhavige geen enkele grond aangevoerd terzake van de daar gehanteerde afwijzingsgrond.
Zoals de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld kan de door [wederpartij] aangevoerde beroepsgrond in de onderliggende procedure niet worden gekwalificeerd als volstrekt ontoereikend omdat appellant deze beroepsgrond onjuist acht. Evenals de rechtbank betrekt de Afdeling daarbij dat voor beantwoording van de in die procedure spelende vraag, of sprake is van twee verschillende rechtsbelangen, niet teruggegrepen kan worden op  vaste jurisprudentie, omdat zij afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. In geval van geschil is het uiteindelijk aan de rechter om daarover te oordelen.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Appellant dient op na te volgen wijze in de proceskosten van [wederpartij] te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena    w.g. Haverkamp
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2005
290.