ECLI:NL:RVS:2001:AB1450
Raad van State
- Hoger beroep
- J.A.E. van der Does
- F.P. Zwart
- E.A. Alkema
- Rechtspraak.nl
Afwijzing naturalisatieverzoek op basis van openbare orde en richtlijnen Rijkswet op het Nederlanderschap
In deze zaak heeft de Raad van State op 17 april 2001 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een naturalisatieverzoek door de Staatssecretaris van Justitie. De afwijzing was gebaseerd op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, dat stelt dat een verzoek kan worden afgewezen indien er ernstige vermoedens bestaan dat de verzoeker gevaar oplevert voor de openbare orde. De verzoeker, A, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar wegens opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De feiten waarvoor hij was veroordeeld, vonden plaats in maart 1991, en de veroordeling werd onherroepelijk op 20 september 1993. A heeft van 4 september 1995 tot 26 januari 1996 zijn straf uitgezeten.
De Raad van State oordeelde dat de richtlijn in de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap, die stelt dat de vier jaren-termijn begint te lopen vanaf de onherroepelijke veroordeling, in het algemeen niet onaanvaardbaar is. In dit geval was er echter geen vier jaar verstreken tussen de vervroegde invrijheidstelling en de beslissing op bezwaar. De Staatssecretaris had daarom mogen aannemen dat er ernstige vermoedens bestonden dat A gevaar opleverde voor de openbare orde. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak de duur van de periode tussen de pleegdatum van het delict en de beslissing op bezwaar te zwaar laten wegen, en de Raad van State oordeelde dat de Staatssecretaris niet onredelijk had gehandeld door het verzoek af te wijzen.
De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van A alsnog ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de richtlijnen in de Handleiding en de omstandigheden die kunnen leiden tot afwijking van deze richtlijnen. De beslissing van de Staatssecretaris werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.