ECLI:NL:RBZWB:2025:8304

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
25/1673
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en bijzondere bijstand wegens schending van de inlichtingenplicht

Deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant betreft de intrekking van de bijstandsuitkering en bijzondere bijstand voor reiskosten van eisers door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout. Eisers, die een uitkering ontvingen op grond van de Participatiewet, waren het niet eens met de besluiten van het college en hebben hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat het college terecht de bijstandsuitkering en bijzondere bijstand heeft ingetrokken. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers niet gegrond verklaard en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan op 25 november 2025 en openbaar gemaakt op 3 december 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/1673

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats] , eiser,
[eiseres] ,uit [plaats] , eiseres,
samen eisers,
(gemachtigde: mr. G.A.R. Wieleman),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout

(gemachtigde: mr. L. Hagebols).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de vraag of het college terecht de bijstandsuitkering van eisers en de bijzondere bijstand voor reiskosten naar de school van de zoon van eisers heeft ingetrokken. Eisers zijn het niet eens met deze besluiten. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de beroepsgronden niet slagen. Eisers hebben hun inlichtingenplicht geschonden, waardoor het (aanvullend) recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het college mocht daarom de bijstandsuitkering en bijzondere bijstand intrekken. Het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 25 september 2024 heeft het college de uitkering opgeschort vanaf 24 september 2024.
2.1.
Met het besluit van 16 oktober 2024 heeft het college de uitkering op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet (Pw) per 24 september 2024 ingetrokken en op grond van artikel 54, derde lid, Pw vanaf 1 maart 2022 tot aan de datum van dit besluit ingetrokken.
2.2.
Met het besluit van 27 november 2024 heeft het college het recht op bijzondere bijstand voor reiskosten naar de school van de zoon van eisers ingetrokken per 7 september 2024.
2.3.
Met het bestreden besluit van 31 januari 2025 op het bezwaar van eisers is het college grotendeels bij die besluiten gebleven. Daarbij is het besluit van 16 oktober 2024 gewijzigd in die zin dat de ingangsdatum van de intrekking is gewijzigd van 1 maart 2022 naar 25 maart 2022. De intrekking van de uitkering over de periode van 25 maart 2022 tot en met 24 september 2024 is gebaseerd op artikel 54, derde lid, Pw en de intrekking vanaf 24 september 2024 op artikel 54, vierde lid [1] , Pw.
2.4.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat de beslissing op bezwaar op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd, omdat het college volgens hen had moeten beoordelen of het recht op bijstand schattenderwijs kon worden vastgesteld. Daarmee richten de beroepsgronden zich uitsluitend tegen de intrekking op grond van artikel 54, derde lid, Pw en de intrekking van de bijzondere bijstand. Tegen de opschorting van de uitkering vanaf 24 september 2024 en de intrekking van de uitkering vanaf die datum op grond van artikel 54, vierde lid, Pw zijn geen beroepsgronden aangevoerd. Deze (onderdelen van de) besluiten blijven daarom buiten de omvang van het geding.
3.1.
De rechtbank beoordeelt of het college de besluiten om de bijstandsuitkering en de bijzondere bijstand in te trekken terecht heeft gehandhaafd. Zij doet dat aan de hand van wat eisers in beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
De te beoordelen periode met betrekking tot de algemene bijstand op grond van artikel 54, derde lid, Pw loopt van 25 maart 2022, de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, tot en met 24 september 2024, de datum van het intrekkingsbesluit. Voor de bijzondere bijstand loopt de te beoordelen periode van 7 september 2024, de datum met ingang waarvan de bijzondere bijstand is ingetrokken, tot en met 27 november 2024, de datum van het intrekkingsbesluit.
3.3.
De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
4. De rechtbank gaat uit van de volgende, in dit geding van belang zijnde, feiten en omstandigheden.
4.1.
Eisers ontvingen vanaf 18 maart 2022 een uitkering op grond van de Pw naar de norm voor gehuwden. Vanaf 7 september 2024 ontvingen zij daarnaast bijzondere bijstand voor de reiskosten naar de school van hun zoon.
4.2.
Het college heeft aanleiding gezien om een onderzoek te verrichten naar de rechtmatigheid van de verstrekte bijstandsuitkering. Naar aanleiding van dat onderzoek zijn vermoedens ontstaan van handelsactiviteiten via Marktplaats. In dat kader heeft een toezichthouder gegevens gevorderd bij Marktplaats.
4.3.
Uit de gegevens van Marktplaats heeft de toezichthouder afgeleid dat in de periode van 25 maart 2022 tot en met 28 juni 2024 in totaal 190 advertenties op Marktplaats aan eiser kunnen worden gelinkt. Van deze advertenties zijn:
- 119 advertenties geplaatst onder een gebruikersnaam, e-mailadres en telefoonnummer van eiser;
- 17 advertenties geplaatst onder een gebruikersnaam die gebruik maakt van het telefoonnummer van eiser; en
- 54 advertenties geplaatst onder een gebruikersnaam, e-mailadres en telefoonnummer van de zoon van eisers.
4.4.
Op 10 september 2024 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen eisers, een klantmanager en een toezichthouder van de gemeente. Tijdens dit gesprek hebben eisers verklaard dat de advertenties op Marktplaats van hun zoon zijn. Het telefoonnummer van eiser is volgens hen bij de advertenties gebruikt zodat hij berichten kon beantwoorden als zijn zoon op het werk was. Eisers hebben verklaard niets te hebben verdiend aan deze advertenties.
4.5.
Bij brief van 10 september 2024 heeft het college eisers verzocht om een deugdelijke en controleerbare administratie te overleggen van alle Marktplaats advertenties geplaatst door de accounts waar zij (redelijkerwijs) over kunnen beschikken.
4.6.
Eisers hebben in e-mail van 23 september 2024 gesteld niet te begrijpen wat ze moeten overleggen. Hun zoon gebruikt het Marktplaats account van eiser omdat hij na twee advertenties moet betalen. Het telefoonnummer van eiser staat bij de advertenties omdat zijn zoon de telefoon niet mag opnemen tijdens zijn werk. Ter onderbouwing van deze stelling is een verklaring van hun zoon overgelegd.
4.7.
Eisers hebben in de e-mail van 1 oktober 2024 laten weten de gevraagde stukken niet te kunnen overleggen, omdat er geen administratie of correspondentie is.
4.8.
Met het besluit van 16 oktober 2024 heeft het college de uitkering ingetrokken vanaf 1 maart 2022, in het bestreden besluit van 31 januari 2025 gewijzigd in de periode van 25 maart 2022 tot 24 september 2024.
4.9.
Omdat het recht op bijzondere bijstand niet kon worden vastgesteld, heeft het college per 7 september 2024 ook de bijzondere bijstand ingetrokken (besluit van 27 november 2024, gehandhaafd met het bestreden besluit van 31 januari 2025).
Hebben eisers de inlichtingenverplichting geschonden?
5. De rechtbank stelt voorop dat de intrekking van de bijstandsuitkering een voor eisers belastend besluit is. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Deze bewijslast brengt in dit geval met zich dat het college aannemelijk moet maken dat, en in welk opzicht, eisers gedurende de gehele te beoordelen periodes de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat daardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen. [2]
6. Eisers stellen dat geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht. De Marktplaatshandel was niet van eisers maar van hun zoon. Die handel hoefde daarom niet te worden gemeld bij het college. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben eisers een verklaring van hun zoon overgelegd. Als er al sprake zou zijn van inkomsten uit verkoop, dan gaat het volgens eisers om incidentele verkoop en niet om handel.
6.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat wel sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Volgens het college blijkt uit het onderzoek dat in de periode van 25 maart 2022 tot en met 28 juni 2024 in totaal 190 advertenties op Marktplaats aan eiser kunnen worden gelinkt. Volgens het college wijst dit op handelsactiviteiten die gemeld hadden moeten worden. Van deze handel is volgens het college geen controleerbare of verifieerbare administratie overgelegd.
7. De rechtbank stelt voorop dat op eisers de verplichting rust om aan het college alle feiten en omstandigheden te melden waarvan het hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. [3]
7.1.
Vaststaat dat er in de te beoordelen periode 190 advertenties op Marktplaats zijn geplaatst waarbij het telefoonnummer van eiser is vermeld.
Uit vaste rechtspraak volgt dat verkoopactiviteiten op Marktplaats in beginsel worden toegerekend aan de persoon die het in de advertenties vermelde telefoonnummer gebruikt. [4] Eisers hebben daar onvoldoende tegen ingebracht om die vooronderstelling te ontkrachten. Anders dan eisers betogen, kan aan de verklaring van hun zoon dat het zijn advertenties op Marktplaats waren niet de betekenis worden toegekend die eisers daaraan toedichten. Dit betreft een verklaring van een niet objectieve derde die onvoldoende wordt ondersteund door objectieve en verifieerbare gegevens. [5] Daarnaast heeft eiser in het gesprek van 10 september 2024 erkend dat hij bereikbaar was voor advies en communicatie over de advertenties en heeft hij ter zitting bij de voorzieningenrechter aangegeven dat hij ook afspraken gemaakt heeft met potentiële kopers.
7.2.
Voor ontvangers van bijstand is het niet verboden om goederen via internet te verkopen, mits daarvan en van daaruit verkregen inkomsten tijdig melding wordt gemaakt aan de bijstandverlenende instantie. De opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling behoeft te worden gedaan. Dit is vaste rechtspraak. [6] Of sprake is van incidentele verkoop van privégoederen is afhankelijk van de aard, de omvang en de regelmaat van de verkoopactiviteiten. Indien geen sprake is van incidentele verkoop van privégoederen moeten de activiteiten op Marktplaats worden aangemerkt als handel. Dit is ook vaste rechtspraak. [7]
7.3.
De advertenties voor auto-onderdelen, zowel de te koop aangeboden als te koop gevraagde advertenties, kunnen gelet op de aard en de omvang van deze advertenties niet aangemerkt worden als incidentele verkoop van privégoederen.
De rechtbank gaat er daarom van uit dat er sprake is van handelsactiviteiten. [8] Dat, zoals eisers hebben gesteld, veelal sprake is van herhaalde advertenties voor goederen die niet zijn verkocht, maakt, gelet op het aantal advertenties, niet dat het gaat om incidentele verkoop. Daarbij komt dat eisers hun stelling dat veel advertenties zijn herhaald niet aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk hebben gemaakt. Alleen op basis van de korte omschrijving in de titel van de advertentie van het te koop aangeboden goed is dit niet vast te stellen. Voor zover sprake zou zijn van herhaling, geldt overigens dat die herhaling juist bij handel past. [9] Ook de stelling van eisers dat veel van de aangeboden advertenties bovendien niet tot een daadwerkelijke verkoop hebben geleid, leidt niet tot een ander oordeel. Anders dan eisers hebben betoogd hoeven handelsactiviteiten niet pas te worden gemeld nadat de goederen zijn verkocht. [10] Door deze activiteiten niet bij het college te melden, hebben eisers de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden.
Is het recht op bijstand vast te stellen?
8. Eisers voeren aan dat zij toelichtingen en stukken hebben overgelegd waaruit volgens hen blijkt dat het recht op bijstand kan worden vastgesteld. Zij hebben verklaard dat een deel van de geadverteerde goederen niet is verkocht en nog in het bezit van hun zoon is en dat kenbaar is gemaakt welke goederen wel zijn verkocht. Volgens eiser had het college het recht op bijstand op basis van deze informatie schattenderwijs kunnen vaststellen.
8.1.
Het college stelt dat er geen controleerbare of verifieerbare administratie is overgelegd met betrekking tot de handel op Marktplaats. Zo ontbreken verklaringen over de opbrengst van de verkochte goederen, zijn er onvoldoende verklaringen en bewijsstukken over de herkomst en aanschaf van de goederen, is er geen communicatie omtrent de advertenties ingeleverd, is er geen informatie met bewijsstukken verstrekt van IBAN-nummers en tenaamstellingen die gekoppeld zijn aan de advertenties en is niet vermeld waar de niet-verkochte goederen zich nu bevinden. Hierdoor is volgens het college het recht op (aanvullende) bijstand niet vast te stellen.
9. De rechtbank stelt voorop dat schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond oplevert voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. [11]
9.1.
Indien na een schending van de inlichtingenverplichting de door de betrokkene gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, dan is de bijstandverlenende instantie gehouden om, indien mogelijk, schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand heeft, op basis van de vaststaande feiten. Het eventuele nadeel voor de betrokkene dat voortvloeit uit de resterende onzekerheden, komt daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting voor zijn rekening. [12]
9.2.
Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij, als zij wel aan de inlichtingenplicht voldaan zouden hebben, recht zouden hebben gehad op (aanvullende) bijstand. Eisers hebben geen deugdelijke administratie ingediend met betrekking tot de geplaatste advertenties, de reacties daarop en de opbrengst van de verkopen. Daardoor bestaat er geen volledig beeld van de geldstromen die hebben plaatsgevonden met de verkoop van auto-onderdelen via Marktplaats. Hierdoor kan geen goede en betrouwbare reconstructie worden gemaakt van de inkomsten van eisers uit de verkoopactiviteiten en kunnen die inkomsten ook niet schattenderwijs worden vastgesteld.
9.3.
Het college heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht het recht op algemene en bijzondere bijstand over de periodes in geding niet kan worden vastgesteld. Het college was dan ook gehouden om het recht van de aan eisers over die periodes verleende bijstand in te trekken.
9.4.
Ter zitting hebben eisers aangeboden om nog stukken te overleggen, waaronder vergelijkbare advertenties om gemiddelde verkoopprijzen aan te tonen. De rechtbank ziet echter geen aanleiding het onderzoek te heropenen. Eisers hebben gedurende de bezwaar- en beroepsfase voldoende gelegenheid gehad om stukken in te brengen. De rechtbank beoordeelt het beroep dan ook op basis van de stukken die zich in het dossier bevinden.
9.5.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college het onderzoek onzorgvuldig heeft verricht of dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Deze beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Koek, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 25 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in staat de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wetgeving
Participatiewet
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 54. Onjuiste gegevens en onvoldoende medewerking
Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.

Voetnoten

1.Beide partijen gaan ervan uit dat de vermelding ’derde lid’ in het bestreden besluit een kennelijke verschrijving is.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 augustus 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1227.
3.Artikel 17, eerste lid, Pw.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 16 september 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1387.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 augustus 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1227.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 25 februari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:380.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 16 september 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1387.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 14 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1313.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3233.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 16 september 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1387.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 augustus 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1227.
12.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 augustus 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1227.